Commissie: kinderopvang
Categorie: -
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
1126467/1243452
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De ondernemer heeft de naschoolse opvang per 8 oktober 2024 abrupt gesloten vanwege problemen met het bestemmingsplan en een negatief GGD-rapport. Hierdoor kon de consument geen gebruik meer maken van vooraf betaalde vakantie-uren en naschoolse opvanguren. De consument heeft voor beide opvangvormen meer uren betaald dan afgenomen en verzoekt om restitutie van het resterende urensaldo. De ondernemer stelt dat volgens zijn aanvullende algemene voorwaarden openstaande opvangtegoeden zonder vergoeding vervallen bij beëindiging van de overeenkomst. De commissie oordeelt dat deze voorwaarde in strijd is met artikel 7:411 BW, dat dwingend recht is en bepaalt dat de ondernemer bij voortijdige beëindiging slechts recht heeft op een redelijk deel van de vergoeding. Omdat de ondernemer zelf de overeenkomst plotseling heeft beëindigd en de consument hiervan geen verwijt kan worden gemaakt, kan de ondernemer geen beroep doen op het laten vervallen van tegoeden. De commissie merkt de betreffende voorwaarde daarom aan als onredelijk bezwarend en laat deze buiten toepassing. Vaststaat dat de consument de uren vooraf heeft betaald en dat de ondernemer deze niet meer kan leveren. Daarom heeft de consument recht op terugbetaling van de niet-genoten ruil- en vakantie-uren. De klacht wordt gegrond verklaard en de ondernemer moet het resterende urensaldo en het klachtengeld aan de consument vergoeden binnen 14 dagen.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Het geschil betreft de vraag of de ondernemer na sluiting van de kinderopvang de openstaande ruil- en vakantie-uren van 2024 dient te vergoeden aan de consument.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Op 8 oktober 2024 ontving de consument het bericht dat de naschoolse opvang (NSO) voor haar kinderen per direct wordt beëindigd. Dit besluit is eenzijdig door de ondernemer genomen zonder de consument hierover vooraf te informeren of haar in de gelegenheid te stellen een passend alternatief te regelen. De oorzaak van de directe sluiting is gelegen in een inspectierapport van de GGD, waaruit blijkt dat de ondernemer niet aan de wettelijke eisen voldoet.
Door de directe sluiting heeft de consument geen gebruik kunnen maken van de reeds vooruitbetaalde opvanguren. Ook heeft de consument extra kosten moeten maken om haar kinderen tijdelijk elders op te vangen.
Vakantie-opvanguren en NSO-uren
De consument neemt 12,5 uur per maand aan vakantie-opvang af.
In de afgelopen maanden heeft de consument een totaalbedrag van 230,64 uur aan opvanguren betaald tot 8 oktober 2025, waarvan de consument 120 uur daadwerkelijk heeft verbruikt. Dit resulteert in een saldo van 110,64 uur dat door de consument is betaald en waarvan de consument verzoekt om terugbetaling.
Daarnaast wil de consument ook aangeven dat hij voor de NSO-uren meer heeft betaald dan hij daadwerkelijk heeft afgenomen. De consument heeft 369,04 uur betaald voor NSO-uren, waarvan 356 uur is verbruikt. Dit betekent dat er nog een saldo van 13,04 uur overblijft en de consument verzoekt tevens om een terugbetaling van deze te veel betaalde uren.
Informatie ondernemer
De consument verwijst naar de Algemene Informatie van de ondernemer, waarin onder meer het volgende is opgenomen: “Uren inkopen: Voorschoolse en naschoolse opvang koopt u als één budget in. Vakantie-opvanguren hebben hetzelfde tarief, maar deze uren staan wel apart vermeld op de plaatsingsovereenkomst omdat dit nodig is voor de kinderopvangtoeslag. Het aantal vakantie-opvanguren dat u nodig heeft in een schooljaar wordt over 12 gelijke facturen verdeeld. U koopt verschillende vormen van opvang in, maar welke opvang u uiteindelijk inzet, is aan u. Wanneer het past in onze kindplanning, kunt u deze uren flexibel inzetten en houden wij een totaaloverzicht bij. U bent zelf verantwoordelijk om uw uren bij te houden; u kunt bij ons eventueel een urenoverzicht opvragen. De uren zijn het gehele schooljaar in te zetten. Na het schooljaar gaat de teller weer op nul. Heeft u meer opvang ingezet dan ingekocht, dan nemen wij contact met u op over de afwikkeling hiervan.”
Deze voorwaarden zijn na de klacht van de consument van de website verwijderd. Ook is het kopje budgetten uit de app verwijderd. De ondernemer heeft verder geen stappen ondernomen om een redelijke financiële afwikkeling te realiseren.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De consument neemt NSO af op dinsdag, woensdag en donderdag. De overeenkomsten van de consument zijn gesloten op 25 oktober 2018, waarop de algemene voorwaarden en aanvullende algemene voorwaarden van toepassing zijn.
Indien de consument op andere dagen gebruik wil maken van de opvang, dan gelden de regels voor het ruilbeleid: uren kunnen worden ingepland mits hier plaats voor is binnen de bezetting. Voor wat betreft het ruilbeleid brengen die aanvullende algemene voorwaarden een belangrijke wijziging met zich mee: vanaf 1 januari 2021 houdt de ondernemer ook voor de BSO een kalenderjaar aan in plaats van een schooljaar.
Omdat de overeengekomen opvang wordt opgezegd, heeft de consument niet alle uren gebruikt. Dat is haar eigen keuze en verantwoordelijkheid. Het is niet gegarandeerd dat de consument die uren in kon zetten in de resterende weken van 2024. Dat wordt namelijk per verzoek bekeken.
De ondernemer beëindigt noodgedwongen en op last van de gemeente alle overeenkomsten, vanwege problematiek met het bestemmingsplan. In een dergelijk geval bepalen de algemene voorwaarden nadrukkelijk: “het opvangtegoed komt (zonder restitutie) te vervallen bij het beëindigen van de overeenkomst”.
De ondernemer en de gemeente verschillen van mening over de wijze waarop het bestemmingsplan kenbaar was. Op 31 oktober 2024 is aan de consumenten meegedeeld dat korte termijnperspectief ten aanzien van een heropening ontbreekt.
Pas op 6 februari 2025 heeft de consument zich gemeld, wat te laat is in de zin van artikel 6:89 BW, nu het jaar 2024 reeds fiscaal is gesloten. Coulance halve is de consument over de periode september 2024 tot 7 oktober 2024 extra gecompenseerd.
De ondernemer heeft gehandeld volgens de overeenkomst en daarbij behorende algemene voorwaarden. Die bieden geen grondslag voor restitutie van de openstaande uren.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Ontvankelijkheid
De ondernemer heeft zich beroepen op niet-ontvankelijkheid van de consument nu de consument zich pas op 6 februari 2025 heeft beklaagd over de openstaande uren, terwijl de ondernemer reeds op 8 oktober 2024 de consument heeft geïnformeerd over de sluiting. De ondernemer heeft het fiscale boekjaar inmiddels afgesloten.
De commissie volgt dit standpunt van de ondernemer niet. Indien de ondernemer van mening is dat de consument zich te laat bij de ondernemer heeft gemeld, had het op de weg van de ondernemer gelegen de consument hier reeds in februari 2025 op te wijzen. Dit standpunt ziet immers op de interne klachtenprocedure bij de ondernemer zelf. De ondernemer heeft dit nagelaten.
Bij de commissie geldt slechts artikel 6 lid 1 sub b van het Reglement Geschillencommissie Kinderopvang, waaruit volgt dat een consument binnen 12 maanden nadat de klacht bij de ondernemer is ingediend, het geschil bij de commissie aanhangig moet maken. De consument heeft het geschil binnen deze termijn bij de commissie ingediend.
Naar het oordeel van de commissie is dan ook geen grond voor niet-ontvankelijkheid van de consument. De commissie verklaart de consument ontvankelijk in de klacht en gaat over tot de inhoudelijke beoordeling van het geschil.
Wat aan het geschil vooraf is gegaan
Vanaf het voorjaar van 2024 was de ondernemer bezig met de realisatie van een nieuwe kinderopvanglocatie, met als doel de opvangcapaciteit uit te breiden van 30 naar 40 kindplaatsen. De beoogde opening van deze nieuwe locatie stond gepland op 19 augustus 2024.
In de zomer van 2024 kwam de ondernemer erachter dat, ondanks het feit dat voor de nieuwe locatie reeds een LRK-nummer was afgegeven en in het Omgevingsloket positief was gereageerd, de locatie niet in gebruik kon worden genomen vanwege een afwijkende bestemming in het geldende bestemmingsplan. De ondernemer verkeerde in de veronderstelling dat dit probleem kon worden opgelost in een gesprek met de wethouder op 7 oktober 2024. Tijdens dit gesprek bleek echter dat dit niet mogelijk was.
Op dezelfde dag vond een inspectie door de GGD plaats, waaruit bleek dat de ondernemer niet voldeed aan de wettelijke vereisten. In aanloop naar de opening van de nieuwe locatie waren namelijk reeds tien extra kinderen geplaatst op de bestaande locatie, terwijl deze locatie slechts over dertig kindplaatsen beschikte.
Nu bleek dat geen sprake was van concreet perspectief op het in gebruik nemen van de nieuwe locatie, heeft de ondernemer besloten de kinderopvangactiviteiten per direct te beëindigen. Alle consumenten zijn hierover op 8 oktober 2024 geïnformeerd.
Tussen partijen in het geding is de vraag of de ruil- en vakantie-uren die na de sluitingsdatum van 8 oktober 2024 nog openstonden, door de ondernemer aan de consument dienen te worden vergoed.
Ambtshalve toetsing Algemene Voorwaarden
De ondernemer hanteert de Algemene Voorwaarden die door de brancheorganisaties in de kinderopvangsector zijn opgesteld en daarnaast eigen aanvullende Algemene Voorwaarden.
Ingevolge ECLI:NL:HR:2023:198 dient de commissie bij de beoordeling van het voorliggende geschil van het volgende uit te gaan:
– een opvangovereenkomst als de onderhavige is een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW;
– op deze overeenkomst is artikel 7:411 BW van toepassing. Uit dit artikel blijkt – kort samengevat – dat bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst, de ondernemer recht heeft op een redelijk deel van de betaling. De ondernemer heeft alleen recht op de gehele betaling als het einde van de overeenkomst is toe te rekenen aan de consument;
– artikel 7:411 BW is dwingend recht, dat wil zeggen dat daarvan niet mag worden afgeweken in het nadeel van de consument en dat wanneer een bepaling in de algemene voorwaarden van artikel 7:411 BW in die zin daarvan afwijkt – dus in het nadeel van de consument – die bepaling uit de algemene voorwaarden buiten toepassing moet worden gelaten (met andere woorden: de ondernemer kan dan op die bepaling geen beroep doen). Die bepaling wordt dan aangemerkt als onredelijk bezwarend en oneerlijk.
De ondernemer beroept zich op een bepaling uit zijn aanvullende Algemene Voorwaarden, waarin ten aanzien van ruiluren staat opgenomen: “Het opvang tegoed komt (zonder restitutie) te vervallen bij het beëindigen van de overeenkomst, overgang van het KDV naar de buitenschoolse opvang en op 31 december”.
Naar het oordeel van de commissie biedt deze bepaling meer ruimte voor opzegging van de overeenkomst dan de wetgever in artikel 7:411 BW heeft bedoeld. De ondernemer heeft de overeenkomst immers eenzijdig en plotseling voortijdig opgezegd. Daarmee vervalt het recht op volledige betaling door de consument. Het opvangtegoed per definitie zonder enige restitutie komt te vervallen bij beëindiging van de overeenkomst, is naar het oordeel van de commissie niet aan te merken als “redelijk deel van de betaling” in de zin van artikel 7:411 BW.
De commissie overweegt dat het uitgangspunt van een redelijke vergoeding bij voortijdige beëindiging van de overeenkomst bedoeld is om een billijke balans te behouden tussen de belangen van de ondernemer en die van de consument. Een bepaling die bepaalt dat de rechten van de consument zonder enige restitutie vervallen, staat hiermee op gespannen voet.
Hier komt nog bij dat de beëindiging van de overeenkomst ook niet aan de consument toe te rekenen valt, zodat de situatie zoals bedoeld in artikel 7:411 lid 2 BW niet van toepassing is.
Naar het oordeel van de commissie is de betreffende bepaling uit de aanvullende Algemene Voorwaarden van de ondernemer dan ook als onredelijk bezwarend en daarmee als oneerlijk aan te merken. De commissie dient deze bepaling dan ook buiten toepassing te laten.
Inhoudelijke beoordeling
De ondernemer bood een zeer flexibel opvangaanbod aan, waarbij ruiluren en vooraf ingekochte vakantie- uren op verzoek en op basis van beschikbaarheid konden worden ingezet. Vanwege de verwevenheid van de ruil- en vakantie-uren, behandelt de commissie deze beide budgetten gezamenlijk.
Tussen partijen is na de sluiting van de kinderopvang discussie ontstaan over de restitutie van de opgebouwde ruiluren en vakantie-uren.
Vaststaat dat de ondernemer aan de consument een restitutie heeft verleend tot en met 8 oktober 2024, maar dat voor de resterende ruil- en vakantie-uren over 2024 geen vergoeding heeft plaatsgevonden.
De commissie overweegt als volgt. De consument heeft de betreffende uren vooraf betaald, terwijl de ondernemer deze opvanguren door de voortijdige beëindiging van de overeenkomst niet meer heeft geleverd en ook niet meer kan leveren. Tussen partijen is sprake van een overeenkomst van opdracht, die tot stand is gekomen door aanbod en aanvaarding. Op grond van artikel 7:411 BW heeft de opdrachtnemer bij tussentijdse beëindiging slechts recht op een redelijk deel van de overeengekomen vergoeding.
Nu de ondernemer de overeengekomen opvanguren niet heeft geleverd en deze ook niet meer kan leveren, ontbreekt een wettelijke grondslag voor de ondernemer om de volledige ontvangen betalingen voor niet-geleverde uren te behouden. Onder deze omstandigheden heeft de consument recht op restitutie van de betaalde, maar niet genoten ruil- en vakantie-uren.
In zoverre is de klacht van de consument gegrond.
Wellicht ten overvloede merkt de commissie nog het volgende op. De ondernemer heeft zich beroepen op artikel 15 van de Algemene Voorwaarden zoals opgesteld door de brancheorganisaties in de kinderopvangsector. Naar het oordeel van de commissie berust dit echter op een foutieve interpretatie van de Algemene Voorwaarden. Het genoemde artikel ziet immers op wijziging van de overeenkomst, terwijl in het onderhavige geschil sprake is van beëindiging van de overeenkomst. Op deze situatie is artikel 10 van de Algemene Voorwaarden van toepassing. Dat de ondernemer zich vanwege, op zich nette, hem moverende redenen niet op artikel 10 van de Algemene Voorwaarden wilde beroepen, doet niet af aan de toepasselijkheid van dat artikel.
Conclusie
Voor zover de ruil- en vakantie-uren vanaf 8 oktober 2024 nog niet zijn gerestitueerd, dient de ondernemer dat alsnog te doen. De ondernemer heeft het aantal door de consument gevorderde uren niet weersproken. De commissie houdt dit aantal uren dan ook aan.
Hierbij merkt de commissie op dat het de verantwoordelijkheid van de consument zelf is (en niet van de ondernemer) om de juiste informatie alsnog door te geven aan de Belastingdienst in het kader van de kinderopvangtoeslag.
Nu de klacht van de consument gegrond is dient de ondernemer, onder verwijzing naar het Reglement Geschillencommissie Kinderopvang, het door de consument betaalde klachtengeld te vergoeden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de consument gegrond;
– bepaalt dat de ondernemer de openstaande ruil- en vakantie-uren – voor zover vanaf 8 oktober 2024 nog niet gerestitueerd– dient te vergoeden aan de consument binnen 14 dagen na verzending van dit bindend advies;
bepaalt dat het door de consument betaalde klachtengeld van € 25,– door de ondernemer dient te worden vergoed binnen 14 dagen na verzending van dit bindend advies.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. W. Bruins, voorzitter, de heer drs. T. Blom, mevrouw E.C. Rosemünd, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 29 september 2025.
