Rechtsgeldige beëindiging van plaatsingsovereenkomst wegens vertrouwensbreuk

Klachtenloket Kinderopvang



Commissie: kinderopvang    Categorie: -    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 867879/902068

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De consument tekende in december 2024 een plaatsingsovereenkomst bij een kinderopvangorganisatie, nadat een vorige aanbieder op dezelfde locatie was gestopt. Kort na ondertekening beëindigde de ondernemer deze overeenkomst eenzijdig. De ondernemer voerde als reden een ernstige vertrouwensbreuk aan, die was ontstaan door eerdere negatieve uitlatingen van de consument over de organisatie, waaronder beschuldigingen van onveiligheid en wanbeleid. De ondernemer stelde dat deze uitlatingen een constructieve samenwerking onmogelijk maakten en wees bovendien op het feit dat de overeenkomst per abuis was aangeboden, zonder kennis van de voorgeschiedenis. De consument betwistte dat de vertrouwensbreuk voldoende grond bood voor opzegging en benadrukte het belang van opvang in een vertrouwde omgeving voor haar dochter. Zij wees ook op administratieve fouten van de ondernemer, zoals een onterecht verstuurde factuur. De Geschillencommissie oordeelde dat de ondernemer de overeenkomst rechtsgeldig heeft beëindigd op basis van een zwaarwegende reden, zoals vereist in de toepasselijke algemene voorwaarden. Gezien de verstoorde relatie, het gebrek aan vertrouwen en het feit dat de consument eerdere pogingen tot verzoening en gesprek naast zich neerlegde, kon van de ondernemer redelijkerwijs niet worden verlangd de opvang voort te zetten. De klacht werd ongegrond verklaard en het verzoek tot voortzetting van de opvang afgewezen. Het klachtengeld blijft voor rekening van de consument.

De uitspraak

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de vraag of de ondernemer gerechtigd was de plaatsingsovereenkomst voor de opvang van de dochter van de consument eenzijdig te beëindigen.

Standpunt van de consument

Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De consument heeft in december 2024 een plaatsingsovereenkomst met de ondernemer gesloten, omdat zij ervan uitging dat haar dochter in dezelfde vertrouwde omgeving kon blijven. Haar dochter was reeds bekend met de betreffende opvanglocatie, alwaar voorheen een andere aanbieder actief was. Deze aanbieder beëindigde zijn activiteiten vanwege gewijzigde subsidieregelingen, waarna de ondernemer de opvang op dezelfde locatie voortzette en een nieuwe overeenkomst aanbood.

Enkele dagen na het ondertekenen van deze plaatsingsovereenkomst ontving de consument van de ondernemer een schriftelijke mededeling waarin werd vermeld dat de plaatsingsovereenkomst eenzijdig zou worden beëindigd. De ondernemer gaf aan dat er sprake was van een vertrouwensbreuk, vanwege de door de consument gedane beschuldigingen van smaad en laster op sociale media, alsmede vermeend misbruik van een studiekorting door de consument.

De consument betwist dat de aangevoerde redenen een eenzijdige ontbinding van de plaatsingsovereenkomst rechtvaardigen. Zij stelt dat de negatieve uitlatingen in kwestie gedaan zijn in een periode waarin er geen lopende plaatsingsovereenkomst bestond tussen de partijen, en dat deze uitlatingen dan ook geen representatie vormen van haar huidige relatie met de ondernemer. Bovendien acht de consument de beschuldiging van misbruik van een studiekorting ongegrond. Deze beschuldiging, gedaan door de ondernemer, is gebaseerd op onjuiste informatie. De consument heeft wel degelijk gebruikgemaakt van de studiekorting gedurende haar studieperiode, maar heeft deze direct na haar afstuderen stopgezet.

De consument wijst verder op administratieve onregelmatigheden van de ondernemer; een onterecht geregistreerde afwezigheid in de eerste week van de plaatsingsovereenkomst en een factuur voor een periode waarin opvang van de dochter van de consument feitelijk werd geweigerd.

De consument verzoekt de commissie de overeenkomst in stand te laten, mede in het belang van de continuïteit van de opvang in een vertrouwde omgeving voor haar dochter.

Standpunt van de ondernemer

Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

In 2017 sloot de consument voor het eerst een plaatsingsovereenkomst met de ondernemer. In 2023 had de consument overeenkomsten voor vier kinderen, maar liet zij duidelijk blijken geen vertrouwen meer te hebben in de ondernemer, wat leidde tot het opzeggen van de plaatsingsovereenkomst. De consument heeft zich vervolgens publiekelijk en denigrerend uitgelaten over de werkwijze van de directeur-bestuurder en het management van de ondernemer. Deze negatieve uitlatingen, waaronder beschuldigingen van onveiligheid en criminaliteit, hebben het noodzakelijke vertrouwen voor een constructieve relatie ernstig ondermijnd.

In het najaar van 2024 stopte de peuterspeelzaal die bij de ondernemer in het gebouw zat, waardoor de ondernemer in drie weken tijd ruim 100 nieuwe aanmeldingen moest verwerken. Hierdoor kon niet met alle ouders een plaatsingsgesprek worden gevoerd, zoals gebruikelijk. Een nieuwe medewerker op de planning, niet bekend met de situatie van de consument, heeft de aanvraag van de consument verwerkt en een standaardcontract verzonden, waarna de consument dit ondertekende. Toen de ondernemer ontdekte dat de overeenkomst onterecht was verzonden, werd deze onmiddellijk beëindigd.

Op 23 december 2024 werd de consument schriftelijk geïnformeerd dat, vanwege de aanhoudende vertrouwensbreuk, de uitvoering van de plaatsingsovereenkomst niet langer mogelijk was. De ondernemer heeft daarbij alternatieve aanbieders in de regio voorgesteld en aangeboden om in gesprek te gaan om te onderzoeken of de relatie hersteld kon worden. Ondanks meerdere uitnodigingen voor nadere afstemming en mediation, heeft de consument geen concrete afspraken willen maken.

De ondernemer stelt dat een zwaarwegende reden aanwezig is om de consument en haar dochter de toegang tot de opvang te ontzeggen. De kern van die vertrouwensbreuk ligt in de structureel negatieve en beschuldigende uitlatingen van de consument over de ondernemer, zowel binnen als buiten de organisatie. Zij heeft de ondernemer onder andere als ‘onveilig’ en ‘misdadig’ afgeschilderd, wat een kinderopvangorganisatie grote reputatieschade kan toebrengen en het vertrouwen van andere ouders kan ondermijnen. Daarnaast heeft de consument herhaaldelijk laten blijken geen vertrouwen (meer) te hebben in de directeur-bestuurder en leidinggevenden van de ondernemer, wat een constructieve samenwerking voor opvang van haar kind in de weg staat. Dat zij zich alsnog bij de ondernemer aanmeldt, terwijl ze de ondernemer ongeschikt en onveilig vindt, versterkt voor de ondernemer de indruk dat echte samenwerking niet mogelijk is. De ondernemer acht de vertrouwensbasis definitief verstoord en stelt dat het, gezien de omstandigheden, onverantwoord is de opvang voort te zetten.

De ondernemer betwist verder dat een vermeend misbruik van studiekorting de kern van het geschil is. Het gaat primair om de vertrouwensbreuk die is ontstaan door het langdurige negatieve gedrag van de consument.

Tot slot erkent de ondernemer dat er in de korte periode na het tot stand komen van de overeenkomst abusievelijk een factuur is verstuurd, maar deze is inmiddels gecrediteerd en een eventueel betaald bedrag is teruggestort.

De ondernemer verzoekt de commissie dan ook om de klacht ongegrond te verklaren en de opzegging van de overeenkomst te handhaven op basis van de fundamentele vertrouwensbreuk.

Beoordeling van het geschil

Het geschil betreft de vraag of de ondernemer gerechtigd was de plaatsingsovereenkomst voor de opvang van de dochter van de consument eenzijdig te beëindigen.

De feiten

De consument heeft sinds 2017 gebruikgemaakt van de diensten van de ondernemer en had in 2023 vier kinderen ingeschreven voor opvang. In de loop van dat jaar raakte zij ontevreden over de organisatie, wat leidde tot diverse gesprekken. Uiteindelijk beëindigde zij in november 2023 alle lopende overeenkomsten. Nadat een andere aanbieder op dezelfde locatie was gestopt, meldde de consument in december 2024 haar dochter opnieuw aan bij de ondernemer. De consument ontving en ondertekende een nieuwe plaatsingsovereenkomst, met de verwachting dat haar dochter in een vertrouwde omgeving zou kunnen blijven. Enkele dagen na ondertekening ontdekte de ondernemer dat deze plaatsingsovereenkomst per abuis was aangeboden. Hierop stuurde de ondernemer een schriftelijke verklaring van eenzijdige beëindiging, daarbij verwijzend naar de eerder ontstane vertrouwensbreuk en de negatieve uitlatingen van de consument op sociale media.

Juridisch kader
De commissie stelt vast dat in de toepasselijke Algemene voorwaarden voor Kinderopvang Dagopvang en Buitenschoolse opvang 2017 (hierna: de algemene voorwaarden), voor zover relevant, het volgende is bepaald over het beëindigen van een plaatsingsovereenkomst:
“Artikel 10 – Einde van de overeenkomst
3. De Ondernemer is slechts bevoegd de Overeenkomst op te zeggen op grond van een zwaarwegende reden. (…)

De vraag die ter beoordeling ligt is of de ondernemer aan de vereisten uit voornoemd artikel heeft voldaan.
De commissie beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt.

Zwaarwegende reden
Uit artikel 10 lid 3 van de algemene voorwaarden volgt dat de ondernemer de plaatsingsovereenkomst slechts op grond van een zwaarwegende reden kan opzeggen. De commissie is van oordeel dat de ondernemer aan dit vereiste voldoet, nu de ondernemer gemotiveerd heeft gesteld dat er sprake is van een vertrouwensbreuk tussen de ondernemer en de consument, die aan het gedrag van de consument te wijten is.

De commissie overweegt dat de ondernemer voldoende heeft aangetoond dat er een zodanige vertrouwensbreuk bestaat dat verdere samenwerking niet in redelijkheid verlangd kon worden. De consument heeft in 2023 zelf de opvang stopgezet nadat zij kenbaar had gemaakt geen vertrouwen meer te hebben in de ondernemer. Vervolgens heeft zij zich publiekelijk en kritisch geuit – onder meer op sociale media – over de ondernemer en de directeur-bestuurder. Deze door de ondernemer geschetste situatie is door de consument niet wezenlijk weersproken.

Nadat duidelijk werd dat de consument zich opnieuw had ingeschreven en per abuis een nieuwe overeenkomst was gesloten, heeft de ondernemer vrijwel meteen actie ondernomen. De commissie acht aannemelijk dat de ondernemer hiermee heeft willen voorkomen dat er opnieuw een conflictvolle samenwerking zou ontstaan, gelet op het eerder uitgesproken wantrouwen en de negatieve uitlatingen. De kinderopvang vereist immers dagelijkse samenwerking tussen aanbieder en ouder/verzorger, gestoeld op wederzijds respect en vertrouwen.

Uit de ingebrachte stukken blijkt dat de ondernemer de consument heeft uitgenodigd voor een gesprek of een mediationtraject om te onderzoeken of een hernieuwde start mogelijk was. Hoewel de consument een laagdrempelig gesprek niet uitsloot, heeft de consument geen concrete afspraken of toezeggingen willen doen om de onderlinge verhoudingen te verbeteren. Hierdoor bleef de verstoorde relatie voortbestaan.

Gelet op het voorgaande oordeelt de commissie dat de ondernemer een zwaarwegende reden had om de nieuwe plaatsingsovereenkomst van de dochter van de consument te beëindigen. De verstoorde relatie – door het gebrek aan vertrouwen en de negatieve uitlatingen van de consument – is zodanig dat voortzetting van de opvang niet van de ondernemer kan worden gevergd. Een eventuele foutieve facturering of administratieve onregelmatigheid, die de ondernemer bovendien heeft hersteld, doet niet af aan dit oordeel.

Conclusie
Gezien het bovenstaande concludeert de commissie dat de ondernemer de plaatsingsovereenkomst op basis van de ernstige vertrouwensbreuk rechtsgeldig heeft beëindigd.

De klacht van de consument wordt ongegrond verklaard. Het verzoek van de consument om de opzegging van de plaatsingsovereenkomst ongedaan te maken, wordt afgewezen.

Klachtengeld
Aangezien de klacht van de consument ongegrond wordt verklaard, dient het klachtengeld overeenkomstig het reglement van de commissie voor rekening van de consument te komen. De consument heeft het klachtengeld reeds aan de commissie voldaan, zodat daarover niet meer behoeft te worden beslist.

Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond ;
– wijst het verzoek van de consument af. .
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. L. Verheij, voorzitter, mevrouw mr. S.A.M.F. Sjoukes, de heer drs. H. Grachten, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. P.G.L. Koolen, secretaris, op 17 februari 2025.

Ster

Wij zijn op werkdagen telefonisch bereikbaar tussen 09.00 en 14.00 uur.
U kunt uiteraard altijd gebruik maken van het
 contactformulier.