Commissie: kinderopvang
Categorie: informatieverstrekking
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
1008492/1084923
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Een vader diende een klacht in tegen een kinderopvangorganisatie omdat hij geen informatie kreeg over de opvang van zijn zoon. Hij stelde dat hij recht heeft op inzicht in opvangdagen, tijden en de feitelijke aanwezigheid van zijn kind, maar dat de ondernemer hem steeds verwees naar zijn ex-partner. De ondernemer erkende de informatieplicht in algemene zin, maar meende dat de verzoeken vooral betrekking hadden op contracten, facturen en alimentatiegeschillen. Volgens de ondernemer viel dit buiten de informatieplicht en ontbrak bovendien toestemming van de moeder. De commissie oordeelde dat beide gezaghebbende ouders een gelijk recht hebben op opvoedkundig relevante informatie, los van de vraag wie de contractouder is. Het verwijzen naar de moeder of het koppelen van de verzoeken aan een civiel geschil achtte de commissie onjuist. Uit de stukken bleek dat de vader al langere tijd niet wist of zijn zoon nog werd opgevangen, wat wél opvoedkundig relevante informatie is. Zelfs bij een onduidelijke vraag had de ondernemer moeten beseffen dat hier een opvoedkundig belang speelde. De commissie benadrukte dat het privacybelang van de contractouder geen grond is om de andere ouder uit te sluiten. De klacht werd gegrond verklaard en de ondernemer moet de vader voortaan adequaat informeren, in gelijke mate als de moeder.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de weigering van de ondernemer om de consument informatie te verstrekken over diens zoon en over het opvangcontract.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De consument heeft de ondernemer meerdere malen om informatie over de opvang van zijn zoon gevraagd. De consument weet dat hem een recht toekomt op deze informatie, een standpunt dat de ondernemer niet betwist, maar de bedoelingen van de consument worden in twijfel getrokken en de gevraagde informatie wordt hem niet verstrekt. Uiteindelijk heeft de consument zijn klacht daarom aan de commissie voorgelegd.
De consument klaagt over onjuiste facturering, onrechtmatig handelen en gebrekkige informatieverstrekking door de ondernemer. Zeker toen de consument vernam dat zijn kind al vanaf 30 september 2024 niet meer op de opvang is geweest, wilde hij weten wat er met zijn kind was. De consument heeft meerdere berichten opgesteld met onder meer de vraag of zijn zoon naar de opvang gaat en indien dat het geval is, wanneer hij de opvang bezoekt. Ook heeft de consument vragen van financiële aard gesteld, dit vanwege de verplichting die hij heeft om een deel van de opvang te bekostigen.
De consument heeft van de ondernemer geen antwoord op zijn vragen gekregen. Tijdens de hoger beroepsprocedure waarin de consument en zijn ex-partner verwikkeld zijn, heeft de consument vernomen dat voor zijn zoon op 17 januari 2025 een nieuw opvangcontract met de ondernemer is afgesloten, dat op 23 januari 2025 is getekend en is ingegaan. Dit lijkt in strijd met eerdere informatie dat zijn zoon sinds 30 september 2024 geen gebruik meer maakt van de opvang.
De consument vertrouwt erop dat door tussenkomst van de commissie de ondernemer kan worden verplicht opheldering te geven ten aanzien van de opvangsituatie van zijn zoon. Tevens verlangt de consument dat de commissie de ondernemer verplicht hem voortaan adequaat over zijn zoon te informeren in plaats van hem door te verwijzen naar zijn ex-partner. De consument wil duidelijkheid rond de opvangdagen en -tijden en informatie waaruit blijkt of hij al dan niet teveel aan opvangkosten heeft betaald.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De ondernemer is zich ervan bewust dat er een informatieplicht geldt naar de consument toe, ook al is er geen overeenkomst tussen de consument en de ondernemer. Deze informatieplicht ziet echter niet op de afspraken die de ondernemer met de moeder heeft gemaakt en ook niet op de betalingen die moeder (al dan niet) doet aan de ondernemer. Uit artikel 1:377c BW en de uitspraken die daarover eerder door de commissie zijn gedaan, volgt dat kinderopvangorganisaties ouders moet informeren over belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen.
Maar de informatie die de consument vraagt, heeft geen betrekking op de verzorging en opvoeding van zijn kind, maar ziet meer op een alimentatiediscussie tussen beide ouders, ex-echtgenoten.
Om die reden stelt de ondernemer zich op het standpunt dat er geen verplichting te bestaat voor de ondernemer om de gevraagde informatie met de consument te delen. Bovendien ontbreekt ook de toestemming van de moeder, zodat de ondernemer besloten heeft de gevraagde stukken niet te verstrekken. Verder stuurt de ondernemer facturen voor opvang aan de contractouder, voor zover er een opvangovereenkomst is. Wat de afspraken zijn tussen de consument en de moeder over betaling van de opvangkosten, weet de ondernemer niet. Eventueel teveel betaalde alimentatie door de consument is een zaak tussen de consument en de moeder.
In algemene zin geldt dat een ouder kan besluiten om een kind – om wat voor reden dan ook – niet naar de opvang te brengen. Zolang de opvangovereenkomst voortduurt, loopt de betalingsverplichting van de contractouder door. De ondernemer houdt doorgaans niet bij wat de reden is van de afwezigheid van een kind. De ondernemer betwist dat er sprake zou zijn van een onrechtmatige daad tegen de consument, temeer nu dit door consument op geen enkele wijze wordt onderbouwd.
Mocht de commissie menen dat de ondernemer wel gehouden is om een of meerdere vragen van de consument te beantwoorden of verzochte informatie te verstrekken, dan zal de ondernemer daaraan voldoen. Tot nu toe heeft de ondernemer, met oog op de privacy van de moeder, dit niet gedaan.
De ondernemer verzoekt de commissie de klacht van de consument af te wijzen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Gebleken is dat de consument en zijn ex-partner gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun zoon uitoefenen.
Wettelijk kader
Op grond van het Burgerlijk Wetboek (BW) omvat het ouderlijk gezag de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden (artikel 1:247 lid 1 BW). Naar zijn aard omvat dit recht ook het recht op informatie die de verzorging en opvoeding van het minderjarige kind betreft.
Voor situaties waarin één van de ouders niet met het gezag is belast, geeft de wet expliciet aan hoe derden die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, moeten reageren op een verzoek om informatie van de niet met het gezag belaste ouder (artikel 1:377c BW).
Ofschoon de consument in deze situatie wel het ouderlijk gezag heeft over zijn zoon en bovengenoemde wettelijke bepaling niet direct ziet op zijn situatie, kan uit het systeem van de wet worden afgeleid dat deze verplichting tot verstrekking van informatie tenminste van overeenkomstige toepassing is in het geval beide ouders met het ouderlijk gezag belast zijn (vergelijk artikel 1:253a lid 2 aanhef en onder d BW).
Ingevolge de Wet Kinderopvang hebben kinderopvangorganisaties een deeltaak ten aanzien van de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van een minderjarig kind (definitie van ‘kinderopvang’ in artikel 1.1). Tevens volgt uit de wettelijke definitie van ‘ouder’ (artikel 1.1 Wet kinderopvang) dat daarbij uitsluitend van belang is of de kinderopvang betrekking heeft op zijn/haar kind en niet of de ouder zelf de overeenkomst met de kinderopvangorganisatie heeft gesloten.
In de bepalingen van de Wet Kinderopvang en de aanverwante regelgeving die de organisatie verplichten bepaalde informatie te verstrekken aan ouders wordt evenmin onderscheid gemaakt tussen een ouder die partij is bij de overeenkomst en de andere ouder (zie bijvoorbeeld artikel 1.54 Wet kinderopvang en artikel 3 Besluit kwaliteit kinderopvang).
Beoordeling
Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de met het gezag belaste ouder, naast de andere ouder, in gelijke mate recht heeft op informatie over het wel en wee van een minderjarig kind op de kinderopvang, ongeacht wie bij de overeenkomst strekkende tot kinderopvang als contractant dient te worden aangemerkt. Dit recht kan niet afhankelijk worden gesteld van de toestemming van de andere ouder of het recht van privacy van de andere ouder.
De ondernemer heeft ter zitting op dit punt naar voren gebracht dat, hoewel dit recht op informatie bij de ondernemer bekend was, de informatieverzoeken van de consument niet duidelijk zijn geweest, nu die verzoeken steeds gingen over contracten en facturen en niet het welzijn van het kind betroffen.
De ondernemer heeft het verzoek om informatie daarom geïnterpreteerd als onderdeel van de discussie tussen de consument en zijn ex-vrouw over financiën en om die reden de gevraagde informatie niet verstrekt en voor informatie naar de ex-vrouw, de moeder, verwezen. De consument heeft daarop aangegeven om opvoedkundig relevante informatie te hebben gevraagd, temeer daar hij vernomen had dat zijn zoon niet meer naar de opvang ging en later opeens toch weer wel.
De commissie onderkent hier een opvoedkundig belang bij de consument en oordeelt daarom dat de ondernemer ten onrechte geen gehoor aan de verzoeken van de consument heeft gegeven. De consument is naar het oordeel van de commissie niet meegenomen in belangrijke beslissingen aangaande de opvang van zijn zoon. De consument heeft immers gedurende een periode van drie maanden niet geweten of zijn zoon daadwerkelijk naar de kinderopvang ging. Het betreft hier uit opvoedkundig oogpunt relevante informatie. Een ouder heeft er recht op om over die informatie te beschikken.
Dat de verzoeken van de consument enkel betrekking hebben gehad op contracten en facturen, onderschrijft de commissie niet. Overigens geldt dat zelfs in het geval van een gebrekkige motivering door de consument, de ondernemer toch moest beseffen dat hier wel degelijk (ook) een opvoedkundig belang in het geding was. Uit de stukken is voor de commissie echter genoegzaam komen vast te staan dat, vanaf het moment dat het voor de consument onduidelijk was of zijn zoon wel of niet werd opgevangen door de ondernemer, de consument om opheldering heeft gevraagd. Ook toen hij vernam dat er door zijn ex-vrouw (opnieuw) een overeenkomst met de ondernemer was gesloten, zijn de informatieverzoeken aan de ondernemer steeds, ook na herhaling, onbeantwoord gebleven.
Zo heeft de consument, nadat hij vernomen heeft dat zijn zoon (weer) wordt opgevangen bij de ondernemer op 27 februari 2025, de ondernemer het volgende bericht gestuurd:
‘Beste mevrouw…..
Naar aanleiding van ons gesprek vandaag geeft u dat (naam zoon) opnieuw ingeschreven is voor opvang per 17 januari.
Mij hier is niet over bekent en bij navraag ook niet doorgegeven.
Ik meen als gezaghebbend ouder toch het recht te hebben op de informatie over mijn zoon (naam zoon).
Hierbij verzoek ik alsnog om te laten weten wanneer hij gestart is en op welke dagen/is tijden (naam zoon) opvang heeft.
Ik ga ervanuit dat dit recht, plicht en weten bij u bekend is.
Ik hoef geen documenten maar informatie wie wat waar wanneer per email is voldoende.
Bedankt.’
Naar het oordeel van de commissie had het in de rede gelegen dat de ondernemer de consument in het kader van de wettelijke verplichting (1:377c BW) concreet informatie had verstrekt over: wanneer, welke dagen en tijden zijn zoon door de ondernemer wordt opgevangen, in plaats van de consument naar zijn ex-vrouw te verwijzen. Hiermee wordt de consument voor het verkrijgen van de voornoemde informatie ten onrechte afhankelijk gemaakt van de moeder, de contractouder. De consument dient vrijelijk over deze informatie te kunnen beschikken.
De commissie onderkent de problematiek die een echtscheiding met zich kan meebrengen voor kinderopvangorganisaties en kan zich voorstellen dat dit voor de ondernemer een worsteling kan opleveren hoe hiermee om te gaan. Dit maakt echter niet dat de consument als ouder van zijn zoon uitgesloten kan worden van uit opvoedkundig oogpunt relevante informatie over zijn zoon waarover de andere ouder als zijnde de contractouder wel de beschikking heeft. Evenmin was de ondernemer om die reden gerechtigd een verzoek om informatie van de consument over zijn zoon steeds te interpreteren in het licht van een lopende civiele procedure tussen de ex-echtgenoten, aangezien de consument nu eenmaal een wettelijk recht tot informatie toekomt.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is. De ondernemer dient dan ook steeds adequaat de consument te informeren omtrent relevante informatie met betrekking tot zijn zoon, in gelijke mate als de andere ouder, zoals door de consument is verzocht.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht gegrond;
– bepaalt dat de consument in gelijke mate recht heeft op informatie betreffende de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van zijn zoon als de andere ouder;
– bepaalt dat de ondernemer aan de consument vergoedt het door hem betaalde klachtgeld van € 25,–.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. L. Verheij, voorzitter, de heer mr. A.J. Quant, de heer H. Stel, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.M. Bouter-Bijsterveld, secretaris, op 7 juli 2025.