
Commissie: kinderopvang
Categorie: opzegging overeenkomst
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
394560/507982
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Het geschil betreft het stopzetten van de voorschoolse opvang (VSO), terwijl het contract van de consument voor drie ochtenden in de week door zou lopen tot 2031. Volgens de ondernemer was gedeeltelijke opzegging van het contract noodzakelijk vanwege langdurig personeelstekort. De ondernemer is voor de kinderen die van de VSO gebruik maken in gesprek gegaan met een bepaalde school om te kijken of op deze school voorschoolse opvang aangeboden kon worden. Dit is voor twee van de drie opvangdagen gelukt, voor de derde dag is de overeenkomst voor VSO opgezegd. De commissie stelt voorop dat een tekort aan (geschikt) personeel in principe geen uitzonderlijke omstandigheid is die buiten de invloedssfeer van de ondernemer ligt. De commissie komt tot de conclusie dat voor de opzegging door de ondernemer van het contract betreffende de VSO op de derde dag geen voldoende zwaarwegende reden aanwezig was voor opzegging omdat het tekort aan personeel al bekend was op de datum van het aangaan van de overeenkomst. Desondanks is de ondernemer zonder enig voorbehoud de overeenkomst aangegaan. De klacht is om die reden gegrond.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
De opzegging door de ondernemer van de overeenkomst voor de voorschoolse opvang.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.
De ondernemer heeft ten onrechte de voorschoolse opvang stopgezet per september 2024, dit terwijl het contract van de consument voor drie ochtenden in de week in principe doorloopt tot 2031. De ruimte die wordt gebruikt voor de voorschoolse opvang wil de ondernemer gaan gebruiken voor een kinderdagopvang groep. De na schoolse opvang zal naar een andere locatie verhuizen. De voorschoolse opvang wil de ondernemer niet meer aanbieden. Uiteindelijk is het toch gelukt om de voorschoolse opvang binnen het Integraal Kindcentrum (IKC) van de school van de dochter van de consument aan te bieden, echter slechts voor twee dagen in de week in plaats van de door de consument gewenste (en gecontracteerde) drie dagen. In twee jaar tijd is dit al de derde wijziging van het contract voor de voorschoolse opvang. De dochter van de consument zou eerst voor de voorschoolse opvang naar de locatie [naam locatie] gaan, maar voordat dit contract inging kreeg de consument bericht dat er op de [naam locatie] geen voorschoolse opvang meer werd aangeboden. Uiteindelijk werd er een plek voor de voorschoolse opvang op de locatie [naam locatie] gevonden. Voorschoolse opvang in de vakanties bleek daar echter logistiek niet handig omdat de dochter van de consument op een andere locatie na schoolse opvang heeft. En dan nu weer een wijziging van drie naar twee dagen voorschoolse opvang en een wijziging van de locatie. De consument is vanwege haar werktijden afhankelijk van de voorschoolse opvang. Zij kan ook niet bij een andere organisatie terecht voor de voorschoolse opvang omdat de ondernemer een samenwerking heeft met de school van haar dochter.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.
Het contract van de consument voor de voorschoolse opvang moest vanwege een langdurig personeelstekort worden beëindigd. De ondernemer is voor de kinderen die voorschoolse opvang hebben en naar de school [naam school] gaan in gesprek gegaan met school om te kijken of op deze school voorschoolse opvang kan worden aangeboden. Dit heeft enige tijd in beslag genomen en de consument is van de voortgang van die onderhandelingen op de hoogte gehouden. Inmiddels is er een voorschoolse opvang gestart op de school van de dochter van de consument, [naam school], en kan aan de consument voor twee dagen in de week voorschoolse opvang worden aangeboden. De consument is hiermee akkoord gegaan en heeft het contract ook getekend.
Beoordeling van het geschil
De kern van het geschil betreft de vraag of de ondernemer gerechtigd was de overeenkomst voorschoolse opvang voor de dinsdag met de consument met ingang van het nieuwe schooljaar 2024/2025 op te zeggen.
De commissie stelt allereerst vast dat de consument op 5 juli 2022 een contract voor voorschoolse opvang met de ondernemer is aangegaan voor twee ochtenden in de week, te weten op de dinsdag en de donderdag, welk contract liep tot 11 september 2031. Met ingang van 2 oktober 2023 (tot 11 september 2031) zijn partijen een contract aangegaan voor een extra dag voorschoolse opvang op de maandag. Voorts staat vast dat de ondernemer in maart 2024 heeft aangegeven geen voorschoolse opvang meer aan te bieden op een aantal scholen en dat zij aan het onderzoeken is of de voorschoolse opvang nog wel kan worden aangeboden binnen het IKC van de ondernemer op de school van de dochter van de consument, te weten [naam school]. In mei 2024 is vervolgens door de ondernemer aangegeven dat vanaf het nieuwe schooljaar de voorschoolse opvang niet meer wordt aangeboden, dit omdat het al langere tijd moeilijk in te vullen is in verband met personeelsproblemen. Op 31 mei 2024 heeft de consument een bevestiging van de beëindiging van het voorschoolse opvangcontract ontvangen, en is haar medegedeeld dat de laatste voorschoolse opvangdag 18 juli 2024 is. Uiteindelijk kreeg de consument eind juni 2024 van de ondernemer te horen dat het IKC van de ondernemer op de school van de dochter van de consument ging inventariseren hoeveel mensen er behoefte hebben aan voorschoolse opvang. Besloten is om op het IKC voorschoolse opvang aan te bieden voor twee dagen per week, op de maandag en de donderdag.
Op de overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden van de Brancheorganisatie Kinderopvang Dagopvang en Buitenschoolse opvang van toepassing (hierna: de Algemene Voorwaarden). Op grond van artikel 10 lid 1 van de Algemene Voorwaarden eindigt de overeenkomst van rechtswege door het verstrijken van de in de overeenkomst opgenomen termijn; in geval van de consument dus op 11 september 2031. Op grond van het derde lid aanhef en sub d is de ondernemer gerechtigd de overeenkomst op te zeggen indien sprake is van een zwaarwegende reden, te weten de omstandigheid dat de ondernemer vanwege een niet aan hem toerekenbare oorzaak langdurig of blijvend niet meer in staat is de overeenkomst uit te voeren.
De commissie stelt voorop dat een tekort aan (geschikt) personeel in principe geen uitzonderlijke omstandigheid is die buiten de invloedssfeer van de ondernemer ligt. De ondernemer die zich toch beroept op overmacht vanwege een tekort aan (geschikt) personeel, moet kunnen aantonen dat sprake is van zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat het niet nakomen van de overeenkomst hem niet kan worden toegerekend. Alhoewel hiermee niet is gezegd dat een tekort aan personeel nooit overmacht kan betekenen, is de commissie van oordeel dat een ondernemer zich in ieder geval niet gemakshalve kan verschuilen achter een krappe arbeidsmarkt als de overeenkomst eenmaal tot stand is gekomen. De commissie dient te beoordelen of in deze specifieke situatie de ondernemer terecht heeft kunnen stellen dat sprake is van een omstandigheid die hem niet kan worden aangerekend en die meebrengt, dat verdere nakoming van de overeenkomst niet van hem kan worden gevergd.
De ondernemer stelt zich op het standpunt dat het tekort aan voldoende gekwalificeerd personeel door hem niet te voorzien was en om die reden hem niet aan te rekenen is. De ondernemer had hierop ook niet kunnen anticiperen, zo is zijn stelling. Het personeelstekort levert naar inzicht van de ondernemer een zwaarwegende reden op zoals bedoeld in de Algemene Voorwaarden. Hierdoor is hij immers niet meer in staat de overeenkomst uit te voeren. Er is al enige tijd sprake van een locatiestop op de voorschoolse opvang van de dochter van de consument. Op andere locaties wordt de voorschoolse opvang ook uit gefaseerd. De zwaarwegende reden is derhalve gelegen in de arbeidsmarktproblematiek die de ondernemer ondervindt.
De commissie is van oordeel dat in zijn algemeenheid de kinderopvangbranche in 2021 en 2022 aantoonbaar kampt(e) met grote personeelstekorten. De ondernemer heeft aangegeven dat de dalende lijn in het aanbod van personeel in de kinderopvangbranche pas 1,5 jaar geleden zijn intrede deed in [plaatsnaam]. Desondanks is hij halverwege 2022 en in oktober 2023 een overeenkomst aangegaan voor voorschoolse opvang. Hiermee heeft de ondernemer onvoldoende geanticipeerd op de arbeidsmarktprognoses. Vaststaat dat de overeenkomst met de consument is getekend op een moment dat de problemen rond het personeelstekort zeer goed bekend waren bij de ondernemer en het voor de ondernemer niet ondenkbeeldig kon zijn dat daardoor tot de ingrijpende maatregel van het eenzijdig opzeggen van de overeenkomst zou moeten worden overgegaan. De ondernemer heeft er toch voor gekozen het nieuwe contract met de consument voor de maandag af te sluiten zonder het voorbehoud te maken dat in verband met personeelskrapte er mogelijk ingrijpende maatregelen nodig zouden kunnen zijn.
Het is de commissie evenmin gebleken dat het voor de ondernemer op dit moment onmogelijk is uitvoering te geven aan de overeenkomst met de consument, nu de ondernemer inmiddels weer op twee dagen voorschoolse opvang aanbiedt, zij het op een andere locatie dan voorheen.
Geconcludeerd wordt dan ook dat er voor de opzegging door de ondernemer van het contract betreffende de voorschoolse opvang op dinsdag geen voldoende zwaarwegende reden aanwezig was omdat de omstandigheden die uiteindelijk de aanleiding waren voor het opzeggen van de overeenkomst op de datum van het aangaan van de overeenkomst, in elk geval in oktober 2023, bij de ondernemer bekend moeten zijn geweest. Desondanks is de ondernemer zonder enig voorbehoud de overeenkomst aangegaan. Onder die omstandigheden komt de ondernemer geen beroep op artikel 10 lid 3 aanhef en onder d van de Algemene Voorwaarden toe.
De opzegging van het contract is dan ook niet rechtsgeldig. De klacht is gegrond. De consument dient ook op dinsdag gebruik te kunnen maken van voorschoolse opvang.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
verklaart de klacht van de consument gegrond;
- bepaalt dat geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging van de overeenkomst;
- bepaalt dat de consument ook op dinsdag gebruik dient te kunnen maken van voorschoolse opvang;
- bepaalt dat de ondernemer aan de consument binnen veertien dagen na verzending van dit bindend advies vergoedt het door de consument betaalde klachtgeld van € 25,-.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer mr. E.A.J. Vergouwen, de heer H. Stel, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. I. van der Kamp, secretaris, op 20 september 2024.