Commissie: kinderopvang
Categorie: -
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
840952/8639
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het onderwerp van geschil betreft de eenzijdige opzegging van de plaatsingsovereenkomst door de ondernemer.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit erop neer dat de ondernemer niet gerechtigd was om de plaatsingsovereenkomst voor de opvang van de dochter van de consument, [naam dochter] (hierna: de dochter), eenzijdig op te zeggen. Zij voert hiertoe, voor zover relevant, het volgende aan.
Opzegging zonder reden en zonder waarschuwing.
De ondernemer heeft de plaatsingsovereenkomst van de dochter op 20 november 2024 mondeling, en later op dezelfde dag schriftelijk, opgezegd zonder daarvoor een specifieke reden te geven. Partijen zouden eigenlijk op 20 november 2024 een evaluerend gesprek hebben over het gedrag van de vier kinderen van de consument op de Buitenschoolse opvang van de ondernemer (hierna: de BSO). In plaats daarvan deelde de ondernemer op die dag aan de consument mee dat de opvang voor alle vier de kinderen werd stopgezet. Voor de consument kwam de opzegging van de plaatsingsovereenkomst van haar dochter totaal onverwacht, nu de ondernemer de consument vóór de opzegging nooit heeft gewaarschuwd dat de opvang van haar dochter mogelijk zou worden stopgezet. In juli 2024 hebben de consument en de ondernemer elkaar slechts gesproken over het gedrag van haar twee jongste kinderen, [naam jongste kind] en [naam ander jongste kind]. In de zes maanden na dit gesprek heeft de ondernemer de consument, met uitzondering van een paar kleine incidenten die bij overdracht zijn besproken, nooit serieus over het gedrag van haar dochter gesproken.
Geen gegronde reden
De incidenten die de ondernemer beschrijft in het overgelegde observatieverslag uit het najaar van 2024 en haar verweerschrift zijn niet waar. De ondernemer heeft de consument nooit op de hoogte gesteld dat haar dochter zonder toestemming van het plein van de BSO is af geweest, dat zij verf in het haar van een ander kind heeft gesmeerd of schoenen in de bosjes heeft gegooid. De consument betwist dan ook dat dit is gebeurd. Verder is er slechts één incident geweest waarbij ze aandacht vroeg van oudere jongens. De klacht van 25 oktober 2024 van een andere ouder ging niet over de dochter, maar over haar broertje. De consument benadrukt dat de ondernemer de dochter niet kan afrekenen op het gedrag van haar broers. De vier kinderen komen uit één gezin, maar moeten als individuen worden behandeld. De ondernemer heeft dan ook geen gegronde reden voor het opzeggen van de plaatsingsovereenkomst van de opvang van de dochter.
De consument wenst dat de ondernemer erkent dat zij 1) heeft gelogen over de incidenten met de dochter en 2) dat zij met de opzegging van de opvang van de dochter onjuist heeft gehandeld jegens de consument.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit erop neer dat de ondernemer gerechtigd was de plaatsingsovereenkomst voor de opvang van de dochter eenzijdig op te zeggen. Zij voert hiertoe, voor zover relevant, het volgende aan.
In ieder geval vanaf juni 2024 vergt de dochter bovenmatig veel aandacht. De normale opvang en aandacht voor andere kinderen op de BSO wordt hierdoor belemmerd. De dochter heeft meermaals verbaal agressief gedrag vertoond en laat regelmatig pestgedrag zien. Ze heeft meerdere keren spullen stuk gemaakt, schoenen van andere kinderen in de bosjes gegooid, verf in het haar van een ander kind gesmeerd, brutaal geweest tegen pedagogisch medewerkers en een ander kind geschopt of geslagen. Daarnaast luistert ze slecht en verstoort het groepsproces. Meerdere ouders hebben bij de ondernemer geklaagd dat hun kinderen zich door voornoemd gedrag van de dochter onveilig of onprettig voelen.
Op 4 juli 2024 heeft de ondernemer een gesprek gevoerd met de consument en een pedagogisch coach. In dat gesprek heeft de ondernemer aangegeven grote zorgen te hebben over het gedrag van de dochter en de verschillende incidenten waarbij zij betrokken was. Ook is er besproken dat de ondernemer zich zorgen maakt over het gedrag dat de dochter vertoont richting oudere jongens en mannen. Partijen hebben toen afgesproken de schouders eronder te zetten en te bekijken of het gedrag van de dochter verbetert. Verder is afgesproken dat de ondernemer contact zou houden met de school van de dochter, zodat de ondernemer op de hoogte is van wat er op school speelt en hiermee beter kan omgaan op de BSO. Het gedrag van de dochter is daarna echter niet verbeterd. De ondernemer heeft de consument meermaals bij overdracht momenten op de hoogte gebracht van incidenten en geïnformeerd hoe de dag op de opvang is verlopen.
Op 25 oktober 2024 ontving de ondernemer weer een klacht over de dochter; ze zou een kind hebben gepest, geslagen en geschopt. Mede naar aanleiding van dit incident heeft het gesprek van
20 november 2024 plaatsgevonden, waarin de ondernemer aan de consument heeft uitgelegd dat zij de dochter niet meer kan opvangen omdat zij dusdanig veel aandacht en tijd vraagt dat normale opvang van andere kinderen onevenredig veel wordt belemmerd en dat andere kinderen zich onveilig en onprettig voelen door het gedrag van de dochter.
Beoordeling van het geschil
Inleiding
De vier kinderen van de consument ([naam jongste kind], [naam ander jongste kind], [naam zoon] en [naam dochter]) werden tot 20 december 2024 opgevangen bij de BSO van de ondernemer.
Op 20 november 2024 heeft de ondernemer de plaatsingsovereenkomsten voor de vier kinderen van de consument per 20 december 2024 eenzijdig opgezegd. Uiteindelijk is de opzegging van de plaatsingsovereenkomst van de oudste zoon ([naam zoon]) door de ondernemer teruggedraaid onder voorwaarden. De opzegging van de plaatsingsovereenkomsten van de drie andere kinderen zijn in stand gelaten door de ondernemer. In geschil tussen partijen is of de ondernemer gerechtigd was om de plaatsingsovereenkomst voor de opvang van de 7-jarige dochter ([naam dochter]) eenzijdig op te zeggen.
De commissie overweegt als volgt.
Juridisch kader
Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:198, volgt dat een overeenkomst tot kinderopvang kwalificeert als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. Ingevolge artikel 7:408 lid 2 BW kan de opdrachtnemer die de overeenkomst is aangegaan in de uitoefening van een beroep of bedrijf de overeenkomst slechts opzeggen:
1. wegens gewichtige redenen en;
2. in geval van een overeenkomst voor onbepaalde tijd die niet door volbrenging van de opdracht eindigt.
Naar het oordeel van de commissie is de plaatsingsovereenkomst voor de opvang van de dochter per definitie een overeenkomst van bepaalde duur, nu deze automatisch na de basisschoolperiode van de dochter eindigt. De ondernemer, als zijnde de opdrachtnemer, kan ingevolge artikel 7:408 lid 2 BW dan ook slechts de plaatsingsovereenkomst opzeggen op grond van gewichtige redenen.
Gewichtige reden
De commissie is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van een gewichtige reden voor opzegging van de opvang van de dochter in de zin van artikel 7:408 lid 2 BW. De commissie neemt daarbij in overweging dat de consument gemotiveerd heeft betwist dat de door de ondernemer genoemde incidenten hebben plaatsgevonden en dat deze incidenten, met uitzondering van één ongedateerd observatieverslag, niet schriftelijk zijn vastgelegd door de ondernemer. Gelet hierop is de commissie van oordeel dat de ondernemer onvoldoende heeft onderbouwd dat het gedrag van de dochter vanaf juni 2024 bovenmatig veel aandacht vergt dat normale opvang van andere kinderen onevenredig veel wordt belemmerd en dat andere kinderen zich onveilig en onprettig voelen door het gedrag van de dochter. De ondernemer had dit aan de hand van gedateerde observatieverslagen en gesprekverslagen moeten kunnen aantonen. Zij heeft dat onvoldoende gedaan. Daarnaast constateert de commissie dat de ondernemer heeft nagelaten een concreet plan van aanpak schriftelijk op te stellen met daarin momenten van observatie, overleg met de consument, en evaluatie van de (eventueel aangepaste) pedagogische aanpak. Dit had naar het oordeel van de commissie wel op haar weg gelegen voordat zij tot de conclusie kon komen dat de opvang van de dochter diende te worden opgezegd.
Voorts is de commissie van oordeel dat de opzegging door de ondernemer onzorgvuldig is gecommuniceerd, nu de reden van de opzegging niet schriftelijk is medegedeeld aan de consument in de opzeggingsbrief van 20 november 2024.
Conclusie
De conclusie uit het voorgaande is dat de plaatsingsovereenkomst voor de opvang van de dochter niet rechtsgeldig door de ondernemer is opgezegd. De klacht van de consument zal daarom gegrond worden verklaard. De commissie zal in dit geval echter niet bepalen dat de opvang van de dochter dient te worden hervat. De consument heeft immers ter zitting aangegeven dat zij niet langer wenst dat haar dochter teruggaat naar de BSO van de ondernemer, omdat zij het gevoel heeft dat haar dochter daar niet langer welkom is.
Klachtengeld
De commissie is van oordeel dat het door de consument betaalde klachtengeld voor rekening van de ondernemer dient te komen, nu de klacht van de consument gegrond wordt verklaard. De ondernemer dient daarom het door de consument betaalde klachtengeld van € 25,– aan de consument te vergoeden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie
– verklaart de klacht van de consument gegrond;
– bepaalt dat de ondernemer aan de consument vergoedt het door de consument betaalde klachtengeld van € 25,–;
– wijst het meer of anders verzochte af.