
Commissie: kinderopvang
Categorie: -
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
798348/903423
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De zaak betreft een incident op een kinderdagverblijf waarbij een tweejarig kind een ernstige bovenbeenbreuk opliep tijdens het buitenspelen. De consument stelt dat het letsel het gevolg is van onvoldoende toezicht en verwijt het kinderdagverblijf daarnaast een gebrekkige nazorg. Volgens de consument is er onzorgvuldig gehandeld nadat het letsel was opgetreden, onder meer door het kind in een onveilige houding te verplaatsen en niet meteen medische hulp in te schakelen. De ondernemer betwist dat er sprake was van een schending van de zorgplicht en stelt dat er voldoende toezicht was en dat de ernst van het letsel niet direct duidelijk was. De commissie oordeelt dat het incident zelf niet aan de ondernemer kan worden toegerekend, maar beoordeelt de nazorg als onvoldoende. Vooral het nalaten van het bellen van 112 door een EHBO-gediplomeerde medewerker terwijl er een vermoeden was van een breuk, wordt als onzorgvuldig beschouwd. Ook had deze medewerker de ouders beter moeten informeren over de ernst van de situatie. Volgens de interne werkinstructie van de ondernemer had direct medische hulp moeten worden ingeschakeld. Omdat dit is nagelaten, is de zorgplicht geschonden. De commissie verklaart de klacht gegrond. Wel kan er geen oordeel worden gegeven over schadevergoeding, omdat er geen concreet bedrag is gevorderd. De ondernemer moet wel het klachtengeld van €25 aan de consument terugbetalen.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het onderwerp van geschil betreft het incident op het kinderdagverblijf van de ondernemer, waarbij de zoon van de consument een bovenbeenbreuk heeft opgelopen.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit erop neer dat de ondernemer haar zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende toezicht te houden op de kinderen en onjuist te handelen na het incident op het kinderdagverblijf. Hij voert hiertoe, voor zover relevant, het volgende aan.
Het incident
Op 15 oktober 2024 heeft de tweejarige zoon van de consument en zijn partner (hierna: de zoon) toen hij werd opgevangen op het kinderdagverblijf een ernstige bovenbeenbreuk opgelopen bij het buiten spelen. Volgens het medische personeel van het ziekenhuis is de breuk uitsluitend te verklaren door een harde impact. De consument vermoedt dat het incident is gebeurd toen de zoon met grotere, ruwere kinderen aan het spelen was. De zoon speelt namelijk graag met oudere kinderen. Hiervoor heeft de consument de ondernemer al meermaals gewaarschuwd, maar dit is genegeerd. Het ongeluk had hierdoor mogelijk voorkomen kunnen worden. Er was ten tijde van het incident onvoldoende toezicht op de kinderen, waardoor de ondernemer ook geen idee heeft hoe het letsel bij de zoon is ontstaan.
Zorgplicht ondernemer
Na het incident is er onjuist gehandeld door de pedagogisch medewerkers van het kinderdagverblijf.
De zoon werd vanuit de zandbak in een onveilige houding naar de commode binnen het kinderdagverblijf verplaatst, zijn broek werd uitgetrokken en ze hebben geprobeerd hem te laten staan, ondanks het feit dat hij zichtbaar gewond was. Dit toont een gebrek aan professionele kennis en inzicht. De pedagogisch medewerkers hadden gelijk 112 moeten bellen, gelet op de ernst van zijn letsel. Door dit na te laten is de situatie mogelijk verergerd. De zoon huilt nooit, maar die dag was hij compleet overstuur. De consument en zijn partner kregen echter bij aankomst op het kinderdagverblijf slechts het advies om naar de huisarts te gaan met de zoon, terwijl duidelijk was dat er iets ernstigs aan de hand was. De consument en zijn partner hebben daarom besloten om gelijk naar het ziekenhuis te gaan.
Schade
Als gevolg van het incident en de nasleep daarvan zijn de consument en zijn partner zwaar belast geraakt, op financieel en emotioneel gebied. De consument is inmiddels 2,5 maand niet in staat geweest om te werken en zijn partner moest ook enkele weken thuis blijven. Daarnaast is de impact van het incident op het fysieke en emotionele welzijn van de zoon groot. De zoon heeft tot op heden twee operaties ondergaan, waarbij pennen in zijn been zijn geplaatst en die later deels moesten worden aangepast. De verwachting is dat hij binnenkort, na de hoorzitting een derde operatie zal moeten ondergaan om een pen in te korten of te verwijderen, met daarna een lange herstelperiode.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit erop neer dat de ondernemer niet haar zorgplicht heeft geschonden. Zij voert hiertoe, voor zover relevant, het volgende aan.
Er was sprake van voldoende toezicht op de kinderen. Ten tijde van het incident waren er vier pedagogisch medewerkers op de groep van in totaal 18 kinderen. Twee van de pedagogisch medewerkers bevonden zich bij de 14 kinderen die buiten speelden, waaronder de zoon. De ondernemer heeft hiermee voldaan aan het beroepskracht-kind-ratio uit artikel 16 van het Besluit kwaliteit kinderopvang. Ook werd er voldaan aan het vier-ogen-principe uit artikel 4 lid 4 van het Besluit kwaliteit kinderopvang.
De ondernemer onderkent dat het – met de wetenschap van nu – beter was geweest als de zoon niet was verplaatst vanuit de zandbak naar de commode binnen het kinderdagverblijf en de pedagogisch medewerkers meteen 112 hadden gebeld. De pedagogisch medewerkers kan echter niet worden verweten dat zij de ernst van de situatie niet direct juist hebben ingeschat en dat zij niet direct 112 hebben gebeld. Er waren immers geen directe aanwijzingen dat de zoon een ongeluk had gehad en dat hij hierbij ernstig letsel had opgelopen. De breuk was voor de pedagogisch medewerkers niet zichtbaar. Het ziekenhuispersoneel zag aanvankelijk ook niet dat de zoon een ernstige breuk had. Bovendien lag het ook niet in de lijn der verwachtingen dat er een ongeval had plaatsgevonden nu de zoon zowel voor als na het incident in de zandbak zat.
Omdat niet duidelijk was wat er aan de hand was heeft de pedagogisch medewerker ervoor gekozen te onderzoeken of de zoon kon opstaan. Toen bleek dat dat niet lukte heeft zij besloten om de zoon – conform de interne werkinstructie – over te dragen aan een van de pedagogisch medewerkers met een
EHBO-diploma. De ondernemer onderkent dat op het moment dat de pedagogisch medewerker met de EHBO-diploma vermoedde dat mogelijk sprake was van een breuk dat zij alsnog 112 had moeten bellen, zoals voorgeschreven. Echter, nu de consument en zijn partner al bijna ter plaatse waren is er voor gekozen dit niet te doen en de komst van de ouders af te wachten. De zoon is vanaf dat moment ook niet meer verplaatst noch heeft hij op zijn benen gestaan. Dit heeft dus niet gezorgd voor verergering van het letsel.
Mocht de commissie oordelen dat de ondernemer haar zorgplicht heeft geschonden, dan benadrukt de ondernemer dat er in ieder geen causaal verband is tussen de zorgplichtschending en de schade.
De ondernemer verzoekt de commissie de klacht van de consument ongegrond te verklaren.
Beoordeling van het geschil
Inleiding
Op 15 oktober 2024 heeft de zoon toen hij werd opgevangen op de kinderopvanglocatie [naam locatie] van de ondernemer een ernstige bovenbeenbreuk opgelopen bij het buiten spelen. Niet in geschil is dat onduidelijk is gebleven hoe het incident heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft de consument ook erkend dat niet is vast te stellen of de pedagogisch medewerkers met meer toezicht het ongeval hadden kunnen voorkomen. De klacht van de consument gaat daarom hoofdzakelijk over de nazorg die aan de zoon is verleend door de pedagogisch medewerkers na het incident.
Zorgplicht geschonden?
Vooropgesteld wordt dat op de ondernemer een zorgplicht rust ten aanzien van de gezondheid en veiligheid van de kinderen die zij opvangt op de kinderopvanglocatie [naam locatie]. Die zorgplicht is een inspanningsverbintenis, geen resultaatsverbintenis. Voor de beoordeling van dit geschil dient de vraag te worden beantwoord of de pedagogische medewerkers na het ongeval hebben gehandeld met de zorgvuldigheid die redelijkerwijze van hen verwacht mag worden in die situatie.
De commissie is van oordeel dat de pedagogisch medewerker met het EHBO-diploma onzorgvuldig heeft gehandeld. De regiomanager van de ondernemer heeft ter zitting aangegeven dat deze medewerker, nadat de zoon aan haar werd overgedragen door een pedagogisch medewerker zonder EHBO-diploma, vermoedde dat er sprake was van een breuk bij de zoon. Zij heeft echter op dat moment niet 112 gebeld, terwijl dit wel geboden was in deze situatie en zij dit volgens de interne werkinstructie van de ondernemer ook had moeten doen. Dat zij op dat moment geen ‘ernstige breuk’ verwachtte en dat de ouders al snel ter plaatse zouden zijn maakt dit niet anders. Daarnaast had deze pedagogisch medewerker gelijk de ouders moeten inlichten dat zij vermoedde dat er sprake was van een breuk, zodat zij de ernst van de situatie beter konden inschatten en daarnaar konden handelen. Ook dat heeft de pedagogisch medewerker niet gedaan. Zij heeft slechts aan de consument en zijn partner het advies gegeven gelijk naar de huisarts te gaan met de zoon, terwijl bij het vermoeden van een breuk de zoon niet onnodig verplaatst mag worden en gelijk in het ziekenhuis behandeld moet worden. De commissie is dan ook van oordeel dat de pedagogisch medewerker met het EHBO-diploma niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die redelijkerwijs van haar verwacht mag worden in die situatie. De klacht van de consument zal dan ook gegrond worden verklaard.
Nu de consument bij de commissie niet concreet heeft verzocht om een bedrag aan schadevergoeding kan de commissie over de gestelde schade niet oordelen.
Klachtengeld
De commissie is van oordeel dat het door de consument betaalde klachtengeld voor rekening van de ondernemer dient te komen, nu de klacht van de consument gegrond wordt verklaard. De ondernemer dient daarom het door de consument betaalde klachtengeld van € 25,– aan de consument te vergoeden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de consument gegrond,
– bepaalt dat de ondernemer binnen een maand na de verzenddatum van de uitspraak aan de consument vergoedt het door de consument betaalde klachtengeld van € 25,–.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer Y. Dragstra, mevrouw mr. M. Stroetenga, leden, in aanwezigheid van mevrouw
mr. R.H.W. Theuns-van Waasdijk, secretaris, op 5 maart 2025.