
Commissie: kinderopvang
Categorie: BSO
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
888108/901902
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Een pleegkind van vijf jaar werd per direct uitgesloten van buitenschoolse opvang (BSO) wegens gedragsproblemen, volgens de ondernemer uit veiligheidsoverwegingen. De pleegouders waren verrast, omdat er vooraf geen waarschuwingen of concrete signalen waren gegeven over problemen op de BSO. De commissie constateert dat de communicatie tussen partijen onduidelijk was, met name over de aard en ernst van de incidenten. Het overleg op 15 oktober 2024 richtte zich volgens de ouders vooral op het gedrag van het kind op school, en niet op de opvang. Er is geen duidelijk plan van aanpak opgesteld met betrekking tot de opvangsituatie. Hoewel de ondernemer een overzicht van incidenten heeft ingediend, acht de commissie deze niet ernstig of talrijk genoeg om directe beëindiging te rechtvaardigen. Ook was er geen bewijs dat andere kinderen of medewerkers daadwerkelijk in gevaar zijn gebracht. De commissie benadrukt dat van pedagogisch personeel verwacht mag worden dat zij met dergelijke gedragsproblemen kunnen omgaan. Daarnaast werd niet voldaan aan de voorwaarden voor onmiddellijke beëindiging, waaronder het geven van een voorafgaande waarschuwing. De bepaling uit de aanvullende voorwaarden van de ondernemer waarin ‘belasting’ als beëindigingsgrond wordt genoemd, acht de commissie te vaag en niet redelijk. Daarom blijft de overeenkomst van kracht. De klacht van de pleegouders is gegrond verklaard, en zij krijgen het klachtengeld terug.
De uitspraak
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Kinderopvang (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De mondelinge behandeling heeft bij wijze van verkorte procedure plaatsgevonden op 30 januari 2025 te Utrecht.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen zijn bij deze behandeling door middel van een videoverbinding verschenen. Verder was – eveneens digitaal – aanwezig mevrouw [naam] van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (voogd).
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de eenzijdige beëindiging van de overeenkomst tussen partijen door de ondernemer per 20 januari 2025.
Standpunt van de consumenten
Voor het standpunt van de consumenten verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De ondernemer heeft besloten het contract voor buitenschoolse opvang (BSO) van de vijfjarige pleegzoon van de consumenten (hierna te noemen: de pleegzoon) eenzijdig per direct te ontbinden. Daarbij is een beroep gedaan op het garanderen van de veiligheid voor alle aanwezigen bij de BSO. Echter, er hebben geen eerdere gesprekken plaatsgevonden over onveilige situaties, die te relateren zijn aan de BSO. Vanuit de BSO zijn geen eerdere klachten geuit. De consumenten waren er dan ook niet van op de hoogte dat de veiligheid tijdens de BSO zou worden bedreigd.
De consumenten hebben te kennen gegeven in gesprek te willen gaan om tot een gezamenlijke oplossing te komen. De bestuurder van de ondernemer – die ook bestuurder is van de school van de pleegzoon – wilde hier echter niet aan meewerken. Er was geen ruimte voor het zoeken naar een oplossing.
Er zijn wel gesprekken geweest op school. Hier was het een keer misgegaan in de kring. Naar aanleiding van dit incident wilde de bestuurder de pleegzoon eigenlijk ook direct van school verwijderen. Er is toen afgesproken samen te bekijken welke hulp noodzakelijk is. Doordat er geen enkele dossieropbouw was vanuit de school/BSO, kon en kan er ook niet direct hulp worden gestart worden. Dit proces loopt nog (op school gaat het nu beter).
De consumenten willen graag dat de pleegzoon weer terug kan naar de BSO. Zij willen in gesprek met de ondernemer om samen te kijken hoe incidenten in de toekomst kunnen worden voorkomen en de veiligheid voor alle partijen weer kan worden gegarandeerd.
Ter zitting hebben de consumenten in hoofdzaak verklaard als volgt.
De pleegzoon laat pas sinds september 2024 minder wenselijk gedrag zien. Hij is bij zijn vriendje uit de klas gehaald en heeft een nieuwe leerkracht gekregen. Daardoor was zijn vastigheid ineens weg. Hij is een kind met een rugzakje.
Op 15 oktober 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden, waarbij de consumenten, de voogd, de bestuurder en de Intern Begeleider van de school aanwezig waren. Dit gesprek – zoals ook aangekondigd in een e-mail van de bestuurder van 5 oktober 2024 – ging over het gedrag van de pleegzoon op school en de incidenten die daar hebben plaatsgevonden. De aanpak die daar is besproken, had uitsluitend daarop betrekking. Er is gesproken over de inschakeling van het Samenwerkingsverband passend onderwijs. Ook dit betreft de gang van zaken op school.
Er is geen plan van aanpak met betrekking tot de BSO. Er is ook geen waarschuwing gegeven dat het contract voor de BSO zou kunnen worden opgezegd, afhankelijk van het gedrag van de pleegzoon.
In het gesprek is onder meer afgesproken dat de pleegzoon bij ongewenst gedrag door de consument(en) zou worden opgehaald. De consument(en) is (zijn) nooit gebeld om de pleegzoon eerder van de BSO op te halen; er is alleen op 14 januari 2025 om 17.00 uur telefonisch contact opgenomen met de consument sub 1 met de vraag of zij al onderweg was.
De verslaglegging door de ondernemer laat te wensen over.
Standpunt van de ondernemer
De ondernemer heeft schriftelijk gereageerd en een overzicht van incidenten en een tijdlijn van de contacten van de ondernemer met de consumenten/voogd aangeleverd.
In de kern komt het standpunt van de ondernemer op het volgende neer.
De ondernemer bestaat enerzijds uit een reguliere basisschool en biedt anderzijds voor leerlingen van deze basisschool BSO-diensten aan. De bestuurder vertegenwoordigt zowel de basisschool als de BSO.
De pleegzoon heeft de afgelopen periode gebruik gemaakt van de BSO-diensten van de ondernemer, zowel van de voorschoolse opvang (VSO) als van de naschoolse opvang (NSO).
Ten tijde van het verblijf van de pleegzoon op de BSO hebben de afgelopen periode meerdere incidenten plaatsgevonden. Het gaat om een opeenstapeling van incidenten, vervolgens de omgang ermee/reactie erop door de consumenten richting het team en het uitblijven van duurzame verbeteringen, en niet om één enkel incident. Het laatste incident van 14 januari 2025 was echter wel de spreekwoordelijke druppel, dat – na eerder overleg met pleegouders en de voogd op 15 oktober 2024 fysiek, en vervolgens ten tijde van de incidenten – uiteindelijk tot het ontbinden van het contract heeft geleid.
Ter zitting heeft de bestuurder het concept van de ondernemer toegelicht. Verder heeft hij verklaard als volgt.
Vanaf september 2024 begon het gedrag van de pleegzoon op te vallen, zowel op school als op de BSO. Nu dit geschil slechts gaat over de BSO heeft de bestuurder geen informatie aangeleverd die betrekking heeft op het gedrag van de pleegzoon op school. Ook op de BSO hebben zich – zoals blijkt uit het overgelegde overzicht – echter meerdere incidenten voorgedaan.
Bij het gesprek van 15 oktober 2024 is de bestuurder als vertegenwoordiger van de BSO aanwezig geweest. In dit gesprek zijn afspraken gemaakt. Daaraan is ook gevolg gegeven.
Voorafgaand aan dit gesprek heeft de bestuurder in een e-mail van 5 oktober 2024 aan de consument(en) zijn zorgen over het gedrag van de pleegzoon op de BSO al kenbaar gemaakt.
De aard van de zorg van de ondernemer is de veiligheid voor de pleegzoon, de andere aanwezige kinderen en het personeel van de ondernemer. Door de inzet vanuit de school is het gedrag van de pleegzoon verbeterd. De ondernemer heeft geprobeerd ook het gedrag van de pleegzoon op de BSO te verbeteren, maar daar is hij niet te handhaven. Hij heeft eigenlijk één-op-éen begeleiding nodig en dat kan de ondernemer niet bieden. Vanwege de acute veiligheid voor de medewerkers heeft de bestuurder besloten het contract per direct te beëindigen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De consumenten hebben met de ondernemer een contract gesloten voor buitenschoolse opvang (BSO) van de pleegzoon. In het contract is bepaald dat de algemene voorwaarden van Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang én de aanvullende voorwaarden van de ondernemer daarvan onlosmakelijk deel uitmaken. Deze voorwaarden zijn door de consumenten aan het dossier toegevoegd en worden, voor zover van belang, hierna genoemd.
De ondernemer heeft de overeenkomst op 15 januari 2025 met onmiddellijke ingang beëindigd en medegedeeld dat de pleegzoon vanaf 20 januari 2025 geen gebruik meer kan maken van de diensten van de BSO.
Kern van het geschil betreft de vraag of de ondernemer hiertoe gerechtigd was.
Toetsingskader
Algemene Voorwaarden van de Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang
Ingevolge artikel 10 lid 4 sub b en artikel 11 lid 2 sub b van de Algemene Voorwaarden van de Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang (hierna: de Algemene Voorwaarden) is de ondernemer bevoegd de overeenkomst op te zeggen op grond van een zwaarwegende reden. Als zwaarwegende reden wordt in artikel 11 lid 2 sub b van de Algemene Voorwaarden in ieder geval de situatie aangemerkt dat het kind en/of de ouder een risico of bedreiging vormt voor de geestelijke en/of lichamelijke gezondheid of veiligheid van anderen, na te zijn gewaarschuwd, tenzij een waarschuwing redelijkerwijs niet van de ondernemer mag worden verwacht.
De ondernemer treedt in dat geval in overleg met de ouder om te zoeken naar een voor alle partijen acceptabele oplossing. Ook dient een redelijke opzegtermijn (minimaal één maand) in acht te worden genomen.
Op grond van artikel 11 lid 4 van de Algemene Voorwaarden kan de ouder die het niet eens is met de beslissing van de ondernemer om de toegang te weigeren een verkorte procedure bij de commissie starten, zoals in dit geval is gebeurd.
Aanvullende voorwaarden van de ondernemer
In de aanvullende voorwaarden van de ondernemer is – voor zover van belang – bepaald als volgt: “Voortijdige gehele of gedeeltelijke beëindiging kan geschieden volgens het gestelde in de ‘Algemene voorwaarden voor Kinderopvang’, rekening houdend met een opzegtermijn van een maand. Beëindiging dient schriftelijk te gebeuren. Aanvullend daarop is [naam ondernemer] gerechtigd met onmiddellijke ingang de opvang te beëindigen indien ter beoordeling van [naam ondernemer]:
– De plaatsing van het betreffende kind of de ouder in het algemeen een bedreiging/gevaar/belasting vormt voor het kind zelf, het personeel van [naam ondernemer] of voor de andere aanwezige kinderen”.
Naar het oordeel van de commissie kan hetgeen in de bovengenoemde aanvullende algemene voorwaarde inhoudende dat de ondernemer gerechtigd is om met onmiddellijke ingang de opvang te beëindigen als sprake is van een bedreiging/gevaar/belasting voor het kind, personeel of andere aanwezige kinderen, niet beschouwd worden als een eerlijk beding, met name nu ‘belasting’ in deze opsomming te veel ruimte laat voor ongerechtvaardigd onwelgevallige beslissingen. Dat betekent dat deze bepaling in haar geheel buiten toepassing dient te worden gelaten.
In case is geen sprake van een situatie die onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst rechtvaardigt, zoals bedoeld in artikel 11 lid 2 sub b van de Algemene Voorwaarden. De commissie overweegt daartoe als volgt.
Onderlinge communicatie
De commissie merkt allereerst op dat ten aanzien van de onderlinge communicatie de lezingen van partijen uiteenlopen. De ondernemer stelt dat de zorgen omtrent het gedrag van de pleegzoon op de BSO meermaals met de consumenten zijn besproken. Verder zou volgens de ondernemer het optreden en de communicatie van de consumenten richting het team te wensen overlaten. Een en ander is door de consumenten betwist en door de ondernemer niet nader onderbouwd. Uit de door partijen overgelegde stukken is de commissie niet gebleken dat er op enig moment concrete afspraken ten aanzien van (de begeleiding van) het gedrag van de pleegzoon op de BSO zijn gemaakt. Dergelijke afspraken zijn in ieder geval niet schriftelijk vastgelegd. De commissie merkt op dat een duidelijke verslaglegging – zoals ter zitting van de zijde van de consumenten terecht opgemerkt – wel van de ondernemer mocht worden verwacht.
Vaststaat dat op 15 oktober 2024 een gesprek tussen partijen heeft plaatsgevonden. Dit gesprek is kennelijk vooral gegaan over de situatie op school, gelet ook op de aanwezigheid van de Intern Begeleider van de school bij dit gesprek. De bestuurder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat er geen pedagogisch medewerker aan het gesprek heeft deelgenomen, maar dat hij als vertegenwoordiger van zowel de school als de BSO aanwezig was. Dit acht de commissie onvoldoende voor de conclusie dat ook de situatie op de BSO onderwerp is geweest van het gesprek.
De ondernemer verwijst nog naar de e-mail van 5 oktober 2024, waarin zou staan dat het gesprek zou gaan over het gedrag van en incidenten met de pleegzoon op school en op de BSO, maar deze e-mail is niet overgelegd.
Verder zou, zo stelt de ondernemer, tijdens de overdrachtsmomenten gesproken zijn over de situatie op de BSO. De consumenten hebben dit weersproken. De commissie merkt in dit verband nog op dat zij het uit pedagogisch oogpunt niet verstandig acht dat de problemen met betrekking tot de pleegzoon te berde zijn (of worden) gebracht in zijn aanwezigheid.
Onvoldoende gebleken is voorts dat naar aanleiding van het gesprek van 15 oktober 2024 een plan van aanpak, anders dan een soort actielijstje naar aanleiding van de gemaakte afspraken, is opgesteld. Echter, ook deze afspraken – waaronder de inzet van het Samenwerkingsverband passend onderwijs – zagen, zoals ter zitting besproken, op de situatie op school.
Verder laat de communicatie door de ondernemer over de ontbinding van het contract te wensen over. Ingevolge artikel 11 lid 2 sub b van de Algemene Voorwaarden dient de ondernemer de consumenten voorafgaand aan de ontbinding een waarschuwing te geven. Zou de ondernemer zoals gesteld zijn zorgen omtrent het gedrag van de pleegzoon op de BSO al met de consumenten hebben gedeeld – wat zoals hiervoor overwogen niet blijkt uit de overgelegde stukken -, dan staat dit nog niet gelijk aan een waarschuwing in de zin van de Algemene Voorwaarden. Een dergelijke waarschuwing dient de strekking te hebben dat de overeenkomst zal worden ontbonden bij herhaling van het betreffende ongewenste gedrag. Dat deze waarschuwing is gegeven, is de commissie niet gebleken.
De incidenten
De ondernemer heeft een overzicht overgelegd van de incidenten die vanaf 19 september 2024 tijdens BSO-uren hebben plaatsgevonden. De ondernemer heeft aangevoerd dat deze incidenten en met name het incident van 14 januari 2025 aanleiding zijn geweest om de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen, zulks gelet op de veiligheid voor zowel de pleegzoon zelf, andere aanwezige kinderen en het personeel van de ondernemer.
Hoewel vaststaat dat de pleegzoon vanaf september met enige regelmatig woede-uitbarstingen heeft gehad, acht de commissie de incidenten, in aantal en in ernst, niet van dien aard dat deze de genomen rigoureuze maatregel van onmiddellijke beëindiging van het contract rechtvaardigen.
Daarbij neemt de commissie in aanmerking dat de pleegzoon vijf jaar oud is en woede-uitbarstingen in die leeftijdscategorie kunnen voorkomen. Van de medewerkers van de ondernemer mag worden verwacht dat zij voldoende expertise hebben om daarmee om te kunnen gaan.
Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de pleegzoon andere kinderen of personeelsleden iets zou hebben aangedaan waardoor hun veiligheid in het gedrang is gekomen.
De ondernemer heeft ter zitting nog aangevoerd dat de pleegzoon eigenlijk intensieve één-op-één begeleiding nodig heeft, die de ondernemer niet kan bieden. De commissie ziet in de aard van de incidenten geen onderbouwing voor deze stelling. Evenmin is gebleken van enig onderzoek dat deze conclusie kan onderbouwen.
Op grond van het bovenstaande is de commissie niet gebleken dat een normale opvang van het kind redelijkerwijs niet van de ondernemer mag worden verwacht en dat het kind niet op de gebruikelijke wijze kan worden opgevangen. Nu niet is voldaan aan artikel 11 lid 2 sub b van de Algemene Voorwaarden, blijft de overeenkomst van kracht.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de commissie de klacht van de consumenten gegrond zal verklaren. Hierin ziet de commissie aanleiding te bepalen, dat het door de consumenten betaalde klachtengeld door de ondernemer aan hen dient te worden vergoed.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de consumenten gegrond;
– bepaalt dat geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging/ontbinding van de overeenkomst en derhalve de overeenkomst tussen de consumenten en de ondernemer van kracht blijft;
– bepaalt dat de ondernemer een bedrag van € 25,– aan de consument dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, mevrouw mr. S.A.M.F. Sjoukes en de heer H. Stel, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, secretaris, op 30 januari 2025.