
Commissie: kinderopvang
Categorie: Kosten
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
768021/1077727
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Een oudercommissie verzette zich tegen een tariefsverhoging van 6,8% voor 2025, die zij onredelijk en onvoldoende gemotiveerd vond. De ondernemer beriep zich op prognoses van adviesbureau [naam adviesbureau] en stelde dat dit de standaardbasis is in de kinderopvangsector. Volgens hem had de OC uitgebreide toelichting en onderbouwing ontvangen, inclusief antwoorden op vragen en een gemotiveerde afwijking van het negatieve advies. De commissie toetste marginaal: alleen of de ondernemer in redelijkheid kon afwijken van het advies. Daarbij geldt dat prognoses van [naam adviesbureau] een redelijke basis kunnen vormen, mits correct en transparant toegepast. De commissie oordeelde echter dat de OC geen inzicht kreeg in hoe de prognoses zich verhielden tot de feitelijke kosten op locatieniveau. Dit inzicht achtte zij noodzakelijk, zeker omdat de verhoging zich aan de bovengrens van de prognose bevond. Een accountantsverklaring vond de commissie niet nodig, maar wel een basale financiële onderbouwing op hoofdlijnen. Omdat deze ontbrak, was de OC niet in staat een zorgvuldig advies uit te brengen. Het besluit van de ondernemer om het negatieve advies te negeren was daarom onvoldoende gemotiveerd. De klacht is gegrond verklaard en de ondernemer moet een nieuw besluit nemen.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
De oudercommissie heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Het geschil betreft de vraag of de ondernemer in redelijkheid kon komen tot het besluit om de negatieve advisering door de oudercommissie (hierna: de OC) ten aanzien van de prijsstijging niet te volgen.
Standpunt van de oudercommissie
Voor het standpunt van de oudercommissie verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De ondernemer heeft procentuele prijsverhogingen voorgesteld voor 2025. De OC is het niet eens met de voorgestelde tariefsverhoging van 6,8% en acht dit percentage onredelijk en onvoldoende gemotiveerd.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De OC lijkt van mening dat een prijsverhoging in de kinderopvang alleen doorgevoerd mag worden als deze één op één te onderbouwen is door een kostenstijging van direct toerekenbare kosten. Dit is niet correct. In het algemeen geldt dat aan de ondernemer vrijheid toekomt bij het bepalen van de tariefsverhoging, zolang deze binnen redelijke grenzen blijft. Deze redelijke grenzen zijn onderwerp van het adviestraject, zoals dat gevoerd wordt bij de OC. Dat is een evident andere insteek dan het controleren van de tariefsverhoging aan de hand van het (laten) checken van de daadwerkelijke kostenverhogingen.
De ondernemer heeft in de adviesaanvraag uitgebreid onderbouwd hoe de voorgenomen verhoging tot stand gekomen is. Daarbij is aangesloten bij [naam adviesbureau], een werkwijze die standaard is binnen de kinderopvangbranche. De OC verwijst in de klacht naar CPB-percentages. Dat miskent evenwel zaken die voortvloeien uit de CAO en overige wet- en regelgeving die van toepassing is op een kinderopvangorganisatie. De [naam adviesbureau] maakt dit allemaal precies inzichtelijk en in de adviesaanvraag is per regel van de [naam adviesbureau] toegelicht welke keuze door de ondernemer gemaakt is. Additioneel zijn nog een drietal zaken toegevoegd en ook deze zijn onderbouwd. De OC heeft laten weten negatief te adviseren over de voorgenomen prijsverhoging. De ondernemer heeft vervolgens gemotiveerd laten weten dat zij afwijken van het negatieve advies.
De ondernemer is van oordeel dat voldaan is aan alle zorgvuldigheidseisen:
– Een duidelijke toelichting is verstrekt bij de noodzaak tot tariefverhoging;
– De gemaakte keuzes zijn inzichtelijk gemaakt, alsmede de afwegingen die daarbij gemaakt zijn;
– In de brief naar aanleiding van het negatieve advies is gemotiveerd afgeweken van het negatieve advies, waarbij is ingegaan op de specifiek genoemde zorgen van de OC.
Dit geldt zowel ten aanzien van het initiële besluit als ten aanzien van de overwegingen om af te wijken van het negatieve advies van de OC.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Toetsingskader
Bij de beantwoording van de vraag of de ondernemer van het advies van de oudercommissie mag afwijken, geldt in het algemeen dat aan de commissie slechts een marginale toetsing toekomt. Die toetsing houdt in dat de commissie alleen beoordeelt of de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn besluit van het advies af te wijken. In beginsel komt aan de ondernemer de vrijheid toe zijn eigen beleid te voeren en te bepalen op welke wijze hij zijn doel met zijn onderneming wil bereiken. De commissie kan pas tussenbeide komen wanneer voldoende duidelijk is dat wegens gebrek aan voldoende onderbouwing van het bestreden besluit, dat besluit in redelijkheid niet in stand kan blijven.
De commissie benadrukt dat de marginale toets niet ziet op de inhoud van het besluit van de ondernemer, maar slechts op de wijze waarop dat besluit tot stand is gekomen.
De commissie stelt vast dat voor een beoordeling van de voorliggende klacht het volgende toetsingskader van belang is:
Wet Kinderopvang, artikel 1.60 lid 5: De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft.
Wet Kinderopvang, artikel 1.60 lid 2: Van een advies als bedoeld in het eerste lid kan de houder van het kindercentrum of van het gastouderbureau slechts afwijken indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet.
De commissie stelt vast dat de wetgever het adviesrecht van de oudercommissie op het niveau van de locatie heeft belegd. Dit is bepaald in de Wet Kinderopvang, artikel 1.58 lid 1.
Wat aan het geschil vooraf is gegaan
De Geschillencommissie Kinderopvang heeft eerder uitspraak gedaan in een geschil tussen de OC en de ondernemer, betreffende het adviestraject inzake de prijswijziging voor het jaar 2024. In die uitspraak, bekend onder referentienummer 253041/382522, oordeelde de commissie dat het besluit van de ondernemer geen stand kon houden, gelet op de wijze waarop dit besluit tot stand was gekomen.
Tussen 10 juli 2024 en eind november 2024 is tussen de OC en de ondernemer veelvuldig contact geweest over de voorgenomen prijsstijging. Op 4 september 2024 heeft de ondernemer de adviesaanvraag neergelegd bij de OC. Daarop volgde een e-mail met aanvullende vragen vanuit de OC, die de ondernemer ook heeft beantwoord. Op 11 oktober 2024 heeft de OC de ondernemer laten weten negatief te adviseren, vanwege in de ogen van OC onredelijke stijging en onvolledige informatie over de achtergrond van de prijsstijging. Op 1 november 2024 heeft de ondernemer de OC laten weten het negatieve advies niet te volgen.
Beoordeling
De OC stelt zich op het standpunt dat de ondernemer geen of onvoldoende inzicht heeft geboden in de wijze waarop de tariefsverhogingen voor 2024 en 2025 tot stand zijn gekomen, en dat daardoor niet voldaan is aan de verplichting de OC voldoende in staat te stellen om haar adviesrecht effectief uit te oefenen. Volgens de OC is niet onderbouwd of gebleken dat de tariefsverhogingen voortkomen uit kostenstijgingen, zoals de ondernemer heeft beweerd.
De ondernemer heeft aangevoerd dat de tariefsverhogingen zijn gebaseerd op de prognose van adviesbureau [naam adviesbureau]. De ondernemer is verder van mening dat in het adviestraject, waaronder mondelinge toelichting en beantwoording van vragen, nadere onderbouwing is gegeven van de keuzes ten aanzien van het gehanteerde percentages in het [naam adviesbureau]-rapport en eventuele bijkomende kostenfactoren.
De commissie stelt vast dat de [naam adviesbureau]-prognoses binnen de kinderopvangsector als betrouwbaar worden gezien en een breed geaccepteerde bron vormen om voorgenomen besluiten over het tarief op te baseren. Indien een ondernemer bij tariefsverhoging binnen de bandbreedte van de [naam adviesbureau]-prognose blijft, is dat in beginsel – mits correct en transparant toegepast – een redelijke basis voor besluitvorming over tariefsverhogingen.
De commissie overweegt dat het overleggen van een algemene prognose onvoldoende is indien niet duidelijk is in hoeverre die prognose aansluit bij de feitelijke situatie op locatieniveau op dat moment. Tevens is de commissie van oordeel dat het legitiem is dat de OC bij de afwegingen over een nieuwe adviesaanvraag desgevraagd beschikt over gegevens waaruit blijkt in hoeverre de feitelijke kosten in het voorafgaande jaar overeenkomen, respectievelijk afwijken van de prognoses die destijds zijn gehanteerd bij de wijziging van het uurtarief.
De commissie constateert dat in dit geval de OC niet heeft beschikt over de informatie die duidelijkheid geeft over de vraag hoe de door de ondernemer gehanteerde prognoses zich verhouden tot de werkelijke kosten op locatieniveau over het tijdvlak van die gehanteerde prognose. Dit mede gelet op het feit dat de voorgestelde tariefstijging zich aan de bovengrens – of in 2024 daarboven – van de prognose bevond. Voor de OC was daardoor niet kenbaar of de tariefsverhoging in verhouding stond tot de gestegen kosten.
Ter zitting heeft de ondernemer verklaard dat de boekhouding ook op locatieniveau wordt gevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om – zonder in detail te treden – op hoofdlijnen inzichtelijk te maken dat de toegepaste prognose in redelijkheid kan worden toegepast op locatieniveau. Dergelijke informatie acht de commissie noodzakelijk om de OC in staat te stellen haar adviesrol goed en zorgvuldig te vervullen.
Een jaarlijkse accountantsverklaring, zoals door de OC voorgesteld, acht de commissie niet proportioneel.
De commissie benadrukt dat het niet de taak van de OC is om financieel toezicht te houden of om beleidsbeslissingen te beoordelen op doelmatigheid. Wél is het noodzakelijk dat de OC over voldoende relevante informatie beschikt om het voorgenomen besluit te kunnen wegen en hierover gemotiveerd advies uit te brengen.
De ondernemer heeft naar het oordeel van de commissie nagelaten om op hoofdlijnen op locatieniveau inzichtelijk te maken dat de door hem gehanteerde prognose aansluit bij de daadwerkelijke financiële situatie. Daarmee is de OC onvoldoende in staat gesteld om een zorgvuldig en goed onderbouwd advies uit te brengen.
De commissie stelt vast dat de ondernemer ook in zijn besluit over de tariefstelling deze informatie niet heeft verstrekt. Daarmee heeft de ondernemer het negatieve advies van de oudercommissie onvoldoende gemotiveerd naast zich neergelegd.
De commissie komt tot de conclusie dat het onderhavige adviestraject in onvoldoende mate voldoet aan de hierboven onder toetsingskader vermelde wettelijke bepalingen.
Het is dan ook aan de ondernemer om via de daarvoor gewezen procedure tot een nieuw besluit te komen.
Overweging ten overvloede
De commissie stelt vast dat het wederzijds vertrouwen tussen partijen in het adviestraject is aangetast. De commissie hoopt met het hierboven geschetste kader tevens een richtlijn te hebben gegeven waarmee beide partijen adequaat en met respect voor de wederzijdse posities invulling kunnen geven aan toekomstige adviesprocedures.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de oudercommissie gegrond;
– bepaalt dat het besluit van de ondernemer ten aanzien van het gecombineerde prijsadviestraject niet in stand kan blijven;
– bepaalt dat de ondernemer het betaalde klachtengeld van € 25, — aan de oudercommissie moet vergoeden binnen 14 dagen na verzending van dit bindend advies.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw mr. S.A.M.F. Sjoukes, de heer drs. H. Grachten, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 14 juli 2025.