Beëindiging kinderopvang en recht op restitutie van niet-genoten opvanguren

Klachtenloket Kinderopvang



Commissie: kinderopvang    Categorie: -    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 1191510/1246230

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De ondernemer heeft de naschoolse opvang van de consument per 8 oktober 2024 abrupt gesloten, omdat bleek dat de locatie niet voldeed aan wettelijke eisen en de geplande nieuwe locatie niet in gebruik kon worden genomen. Hierdoor kon de consument geen gebruik meer maken van eerder betaalde opvanguren voor vakantie- en naschoolse opvang. De consument verzoekt om restitutie van de niet-genoten uren. De ondernemer beroept zich op zijn aanvullende algemene voorwaarden, waarin staat dat ongebruikte opvangtegoeden vervallen bij beëindiging van de overeenkomst. De commissie stelt echter vast dat deze bepaling in strijd is met artikel 7:411 BW, dat dwingend voorschrijft dat bij tussentijdse beëindiging van een overeenkomst alleen een redelijk deel van de betaling door de ondernemer behouden mag worden. Omdat de ondernemer de overeenkomst voortijdig en niet door toedoen van de consument heeft beëindigd, kan hij geen beroep doen op het vervallen van opvangtegoeden. De algemene voorwaarde die restitutie uitsluit wordt daarom als onredelijk bezwarend aangemerkt en buiten toepassing gelaten. De consument heeft de betreffende opvanguren vooraf betaald, maar de ondernemer heeft deze niet geleverd en kan dat ook niet meer doen. Daarom bestaat er geen wettelijke grondslag voor het behoud van deze betalingen. De commissie oordeelt dat de niet-genoten ruil- en vakantie-uren moeten worden vergoed.

De uitspraak

Onderwerp van het geschil

De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Het geschil betreft de vraag of de ondernemer na sluiting van de kinderopvang de openstaande ruil- en vakantie-uren van 2024 dient te vergoeden aan de consument.

Standpunt van de consument

Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Op 8 oktober 2024 ontving de consument het bericht dat de naschoolse opvang (NSO) voor zijn kinderen per direct zou worden beëindigd. Dit besluit is eenzijdig door de ondernemer genomen zonder de consument hierover vooraf te informeren of hem in de gelegenheid te stellen een passend alternatief te regelen.

De oorzaak van de directe sluiting is gelegenheid in een inspectierapport van de GGD, waaruit blijkt dat de ondernemer niet aan de wettelijke eisen voldoet.

Door de directe sluiting heeft de consument geen gebruik kunnen maken van de reeds vooruitbetaalde opvanguren (NSO-uren en vakantieopvang).

Vakantieopvanguren en NSO-uren
Tot 8 oktober 2024 heeft de consument in totaal 258,32 vakantie-opvanguren betaald, waarvan hij slechts 210 uur heeft kunnen afnemen. Dit resulteert in een reeds betaald, maar niet genoten saldo van 48,32, waarvoor de consument restitutie verzoekt.

Verder heeft de consument in totaal 430,54 NSO-uren betaald, terwijl hij slechts 418,5 uur heeft kunnen benutten. Dit betekent dat er een overschot is van 12,04 uur, waarvoor hij eveneens restitutie verzoekt.

Standpunt van de ondernemer

Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De consument neemt NSO af op maandag en donderdag. De overeenkomsten van de consument zijn gesloten op 14 juli 2021 en 13 april 2023, waarop de algemene voorwaarden en aanvullende algemene voorwaarden van toepassing zijn.

Indien de consument op andere dagen gebruik wil maken van de opvang, dan gelden de regels voor het ruilbeleid: uren kunnen worden ingepland mits hier plaats voor is binnen de bezetting. Voor wat betreft het ruilbeleid brengen die aanvullende algemene voorwaarden een belangrijke wijziging met zich mee: vanaf 1 januari 2021 houdt de ondernemer ook voor de BSO een kalenderjaar aan in plaats van een schooljaar.

Omdat de overeengekomen opvang wordt opgezegd, heeft de consument niet alle uren gebruikt. Dat is haar eigen keuze en verantwoordelijkheid. Het is niet gegarandeerd dat de consument die uren in kon zetten in de resterende weken van 2024. Dat wordt namelijk per verzoek bekeken.

De ondernemer beëindigt noodgedwongen en op last van de gemeente alle overeenkomsten, vanwege problematiek met het bestemmingsplan. In een dergelijk geval bepalen de algemene voorwaarden nadrukkelijk: “het opvangtegoed komt (zonder restitutie) te vervallen bij het beëindigen van de overeenkomst”. De ondernemer en de gemeente verschillen van mening over de wijze waarop het bestemmingsplan kenbaar was. Op 31 oktober 2024 is aan de consumenten meegedeeld dat korte termijnperspectief ten aanzien van een heropening ontbreekt.

Pas op 6 februari 2025 heeft de consument zich gemeld, wat te laat is in de zin van artikel 6:89 BW, nu het jaar 2024 reeds fiscaal is gesloten. Coulance halve is de consument over de periode september 2024 tot 7 oktober 2024 extra gecompenseerd.

De ondernemer heeft gehandeld volgens de overeenkomst en daarbij behorende algemene voorwaarden. Die bieden geen grondslag voor restitutie van de openstaande uren.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Ontvankelijkheid
De ondernemer heeft zich beroepen op niet-ontvankelijkheid van de consument nu de consument zich pas op 6 februari 2025 heeft beklaagd over de openstaande uren, terwijl de ondernemer reeds op 8 oktober 2024 de consument heeft geïnformeerd over de sluiting. De ondernemer heeft het fiscale boekjaar inmiddels afgesloten.

De commissie volgt dit standpunt van de ondernemer niet. Indien de ondernemer van mening is dat de consument zich te laat bij de ondernemer heeft gemeld, had het op de weg van de ondernemer gelegen de consument hier reeds in februari 2025 op te wijzen. Dit standpunt ziet immers op de interne klachtenprocedure bij de ondernemer zelf. De ondernemer heeft dit nagelaten.

Bij de commissie geldt slechts artikel 6 lid 1 sub b van het Reglement Geschillencommissie Kinderopvang, waaruit volgt dat een consument binnen 12 maanden nadat de klacht bij de ondernemer is ingediend, het geschil bij de commissie aanhangig moet maken. De consument heeft het geschil binnen deze termijn bij de commissie ingediend.

Naar het oordeel van de commissie is dan ook geen grond voor niet-ontvankelijkheid van de consument. De commissie verklaart de consument ontvankelijk in de klacht en gaat over tot de inhoudelijke beoordeling van het geschil.

Wat aan het geschil vooraf is gegaan
Vanaf het voorjaar van 2024 was de ondernemer bezig met de realisatie van een nieuwe kinderopvanglocatie, met als doel de opvangcapaciteit uit te breiden van 30 naar 40 kindplaatsen. De beoogde opening van deze nieuwe locatie stond gepland op 19 augustus 2024.

In de zomer van 2024 kwam de ondernemer erachter dat, ondanks het feit dat voor de nieuwe locatie reeds een LRK-nummer was afgegeven en in het Omgevingsloket positief was gereageerd, de locatie niet in gebruik kon worden genomen vanwege een afwijkende bestemming in het geldende bestemmingsplan. De ondernemer verkeerde in de veronderstelling dat dit probleem kon worden opgelost in een gesprek met de wethouder op 7 oktober 2024. Tijdens dit gesprek bleek echter dat dit niet mogelijk was.

Op dezelfde dag vond een inspectie door de GGD plaats, waaruit bleek dat de ondernemer niet voldeed aan de wettelijke vereisten. In aanloop naar de opening van de nieuwe locatie waren namelijk reeds tien extra kinderen geplaatst op de bestaande locatie, terwijl deze locatie slechts over dertig kindplaatsen beschikte.

Nu bleek dat geen sprake was van concreet perspectief op het in gebruik nemen van de nieuwe locatie, heeft de ondernemer besloten de kinderopvangactiviteiten per direct te beëindigen. Alle consumenten zijn hierover op 8 oktober 2024 geïnformeerd.

Tussen partijen in het geding is de vraag of de ruil- en vakantie-uren die na de sluitingsdatum van 8 oktober 2024 nog openstonden, door de ondernemer aan de consument dienen te worden vergoed.

Ambtshalve toetsing Algemene Voorwaarden
De ondernemer hanteert de Algemene Voorwaarden die door de brancheorganisaties in de kinderopvangsector zijn opgesteld en daarnaast eigen aanvullende Algemene Voorwaarden.

Ingevolge ECLI:NL:HR:2023:198 dient de commissie bij de beoordeling van het voorliggende geschil van het volgende uit te gaan:

– een opvangovereenkomst als de onderhavige is een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW;
– op deze overeenkomst is artikel 7:411 BW van toepassing. Uit dit artikel blijkt – kort samengevat – dat bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst, de ondernemer recht heeft op een redelijk deel van de betaling. De ondernemer heeft alleen recht op de gehele betaling als het einde van de overeenkomst is toe te rekenen aan de consument;
– artikel 7:411 BW is dwingend recht, dat wil zeggen dat daarvan niet mag worden afgeweken in het nadeel van de consument en dat wanneer een bepaling in de algemene voorwaarden van artikel 7:411 BW in die zin daarvan afwijkt – dus in het nadeel van de consument – die bepaling uit de algemene voorwaarden buiten toepassing moet worden gelaten (met andere woorden: de ondernemer kan dan op die bepaling geen beroep doen). Die bepaling wordt dan aangemerkt als onredelijk bezwarend en oneerlijk.

De ondernemer beroept zich op een bepaling uit zijn aanvullende Algemene Voorwaarden, waarin ten aanzien van ruiluren staat opgenomen: “Het opvang tegoed komt (zonder restitutie) te vervallen bij het beëindigen van de overeenkomst, overgang van het KDV naar de buitenschoolse opvang en op 31 december”.

Naar het oordeel van de commissie biedt deze bepaling meer ruimte voor opzegging van de overeenkomst dan de wetgever in artikel 7:411 BW heeft bedoeld. De ondernemer heeft de overeenkomst immers eenzijdig en plotseling voortijdig opgezegd. Daarmee vervalt het recht op volledige betaling door de consument. Het opvangtegoed per definitie zonder enige restitutie komt te vervallen bij beëindiging van de overeenkomst, is naar het oordeel van de commissie niet aan te merken als “redelijk deel van de betaling” in de zin van artikel 7:411 BW.

De commissie overweegt dat het uitgangspunt van een redelijke vergoeding bij voortijdige beëindiging van de overeenkomst bedoeld is om een billijke balans te behouden tussen de belangen van de ondernemer en die van de consument. Een bepaling die bepaalt dat de rechten van de consument zonder enige restitutie vervallen, staat hiermee op gespannen voet.

Hier komt nog bij dat de beëindiging van de overeenkomst ook niet aan de consument toe te rekenen valt, zodat de situatie zoals bedoeld in artikel 7:411 lid 2 BW niet van toepassing is.

Naar het oordeel van de commissie is de betreffende bepaling uit de aanvullende Algemene Voorwaarden van de ondernemer dan ook als onredelijk bezwarend en daarmee als oneerlijk aan te merken. De commissie dient deze bepaling dan ook buiten toepassing te laten.

Inhoudelijke beoordeling
De ondernemer bood een zeer flexibel opvangaanbod aan, waarbij ruiluren en vooraf ingekochte vakantie- uren op verzoek en op basis van beschikbaarheid konden worden ingezet. Vanwege de verwevenheid van de ruil- en vakantie-uren, behandelt de commissie deze beide budgetten gezamenlijk.

Tussen partijen is na de sluiting van de kinderopvang discussie ontstaan over de restitutie van de opgebouwde ruiluren en vakantie-uren. Vaststaat dat de ondernemer aan de consument een restitutie heeft verleend tot en met 8 oktober 2024, maar dat voor de resterende ruil- en vakantie-uren over 2024 geen vergoeding heeft plaatsgevonden.

De commissie overweegt als volgt. De consument heeft de betreffende uren vooraf betaald, terwijl de ondernemer deze opvanguren door de voortijdige beëindiging van de overeenkomst niet meer heeft geleverd en ook niet meer kan leveren. Tussen partijen is sprake van een overeenkomst van opdracht, die tot stand is gekomen door aanbod en aanvaarding. Op grond van artikel 7:411 BW heeft de opdrachtnemer bij tussentijdse beëindiging slechts recht op een redelijk deel van de overeengekomen vergoeding.

Nu de ondernemer de overeengekomen opvanguren niet heeft geleverd en deze ook niet meer kan leveren, ontbreekt een wettelijke grondslag voor de ondernemer om de volledige ontvangen betalingen voor niet-geleverde uren te behouden. Onder deze omstandigheden heeft de consument recht op restitutie van de betaalde, maar niet genoten ruil- en vakantie-uren.

In zoverre is de klacht van de consument gegrond.

Wellicht ten overvloede merkt de commissie nog het volgende op. De ondernemer heeft zich beroepen op artikel 15 van de Algemene Voorwaarden zoals opgesteld door de brancheorganisaties in de kinderopvangsector. Naar het oordeel van de commissie berust dit echter op een foutieve interpretatie van de Algemene Voorwaarden. Het genoemde artikel ziet immers op wijziging van de overeenkomst, terwijl in het onderhavige geschil sprake is van beëindiging van de overeenkomst. Op deze situatie is artikel 10 van de Algemene Voorwaarden van toepassing. Dat de ondernemer zich vanwege, op zich nette, hem moverende redenen niet op artikel 10 van de Algemene Voorwaarden wilde beroepen, doet niet af aan de toepasselijkheid van dat artikel.

Conclusie
Voor zover de ruil- en vakantie-uren vanaf 8 oktober 2024 nog niet zijn gerestitueerd, dient de ondernemer dat alsnog te doen. De ondernemer heeft het aantal door de consument gevorderde uren niet weersproken. De commissie houdt dit aantal uren dan ook aan.

Hierbij merkt de commissie op dat het de verantwoordelijkheid van de consument zelf is (en niet van de ondernemer) om de juiste informatie alsnog door te geven aan de Belastingdienst in het kader van de kinderopvangtoeslag.

Nu de klacht van de consument gegrond is dient de ondernemer, onder verwijzing naar het Reglement Geschillencommissie Kinderopvang, het door de consument betaalde klachtengeld te vergoeden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:
– verklaart de klacht van de consument gegrond;
– bepaalt dat de ondernemer de openstaande ruil- en vakantie-uren – voor zover vanaf 8 oktober 2024 nog niet gerestitueerd– dient te vergoeden aan de consument binnen 14 dagen na verzending van dit bindend advies;
– bepaalt dat het door de consument betaalde klachtengeld van € 25,– door de ondernemer dient te worden vergoed binnen 14 dagen na verzending van dit bindend advies.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. W. Bruins, voorzitter, de heer drs. T. Blom, mevrouw E.C. Rosemünd, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 29 september 2025.

Ster

Wij zijn op werkdagen telefonisch bereikbaar tussen 09.00 en 14.00 uur.
U kunt uiteraard altijd gebruik maken van het
 contactformulier.