Commissie: kinderopvang
Categorie: -
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
1121781/1180824
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De consument diende een klacht in tegen de kinderopvang over de eenzijdige beëindiging van de opvangovereenkomst van haar dochter. Volgens de consument was de opzegging onterecht, omdat er geen sprake was van gevaar voor haar dochter of andere kinderen, en omdat de communicatie en dossieropbouw gebrekkig waren. De ondernemer stelde dat de opvang niet langer haalbaar was vanwege de intensieve zorg die het kind nodig had en de invloed daarvan op de groepsdynamiek. De commissie constateerde dat er geen formele schriftelijke opzegbrief met motivering was opgesteld, wat de beëindiging formeel onzorgvuldig maakte. Inhoudelijk vond de commissie echter dat de ondernemer voldoende inspanningen had geleverd om de opvang voort te zetten, waaronder observaties, overlegmomenten en het inschakelen van externe hulp. Toen deze maatregelen geen verbetering brachten, mocht de ondernemer aannemen dat voortzetting niet langer redelijk was. De formele opzegging was dus onjuist, maar de inhoudelijke beslissing tot beëindiging was gerechtvaardigd. De klachten over dossieropbouw en communicatie werden ongegrond verklaard, al erkende de commissie dat de verstandhouding tussen partijen was verslechterd. De ondernemer moet vanwege de gedeeltelijke gegrondverklaring het klachtengeld aan de consument vergoeden.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de eenzijdige opzegging van de opvangovereenkomst door de ondernemer.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het op het volgende neer.
De ondernemer heeft de opvangovereenkomst ten onrechte opgezegd. De reden die wordt aangevoerd voor opzegging is dat de ondernemer aan de dochter van de consument niet de zorg kan bieden die zij nodig heeft. De consument is het daar niet mee eens. Opzegging is alleen toegestaan als de dochter een gevaar is voor zichzelf of voor andere kinderen. De dochter van de consument loopt weliswaar achter in haar spraakontwikkeling en heeft vrijwel geen interactie met andere kinderen, maar dit is geen reden voor opzegging voor de opvangovereenkomst. Vanwege de onrechtmatige opzegging is de consument nu geforceerd om een andere opvang te regelen. Er is sprake van slechte dossieropbouw en slechte communicatie vanuit de ondernemer.
In reactie op het verweerschrift van de ondernemer heeft de consument een schriftelijke reactie ingediend, waarin zij stelt dat de ondernemer in het verweer onjuiste en achteraf gewijzigde stukken heeft ingebracht. Belangrijke informatie, zoals het verslag van de pedagogisch coach, is bewust achtergehouden ondanks herhaald verzoek. De verslaglegging is niet volledig of onjuist en er is geen hoor- en wederhoor toegepast. Verder geeft de consument hierin aan dat zij alle redelijke adviezen heeft opgevolgd (CJG, logopedie, huisarts, KNO-arts, [naam hulporganisatie]. De suggestie dat zij niet meewerkte aan hulpverlening is feitelijk onjuist.
De ondernemer heeft geen objectieve onderbouwing gegeven van de stelling dat de aanwezigheid van haar dochter een gevaar vormde voor zichzelf of anderen. De beëindiging is niet gebaseerd op zwaarwegende gronden, zoals vereist onder art. 6 lid 1 en 2 van de Algemene voorwaarden voor Kinderopvang, Dagopvang en Buitenschoolse opvang.
Ter zitting heeft de consument aangevoerd haar eerdere gedane verzoek tot herstel van de opvangovereenkomst niet langer te handhaven. Wel wenst zij uitspraak van de commissie ten aanzien
van de onrechtmatigheid van de opzegging van de opvangovereenkomst.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit op het volgende neer.
De ondernemer betreurt het dat de consument zich genoodzaakt voelde een klacht in te dienen en benadrukt dat het welzijn en de ontwikkeling van de dochter van de consument altijd centraal hebben gestaan in de handelswijze van het kinderdagverblijf.
Pedagogisch medewerkers van de ondernemer hebben gedurende een lange periode zorgen geuit over de ontwikkeling van de dochter van de consument. Deze zorgen betroffen:
• Geen gesproken taal
• Geen oogcontact
• Aanhankelijk gedrag (constant op schoot willen)
• Weinig reactie op haar naam
• Overprikkeling bij spel en routines
• Zelfregulerend gedrag (zoals draaien aan oorbellen)
De ondernemer heeft hierop verschillende acties ondernomen, zoals:
• Regelmatige observaties vastgelegd in kindvolgsysteem
• Signalering gedeeld met de consument tijdens overdrachtsmomenten
• Zorgteamoverleg opgestart volgens de Rotterdamse Zorgkaart
• Inschakeling van CJG en [naam hulporganisatie] na toestemming consument
• Advies logopedie en later doorverwijzing naar KNO en [naam hulporganisatie]
• Aandacht voor plaatsing in kleinere setting/ plusopvang
De consument herkende alleen de taalachterstand en wees andere zorgen af. Zij reageerde soms boos of zakelijk en verbrak contact met pedagogisch coach. De consument beschouwde de ondernemer vooral als oppas en hechtte weinig waarde aan het op ontwikkeling gericht aanbod vanuit de ondernemer.
Ook weigerde zij aanvankelijk hulp via wijkteam en andere externe instanties
Het gedrag van de dochter van de consument belastte de groepsdynamiek en vergrootte de werkdruk. Uiteindelijk is gekozen voor beëindiging van de opvangovereenkomst. In overleg werd een gastouder gezocht die beter aansloot bij de behoeften van de dochter van de consument. Ondanks plaatsing bij gastouder, kondigde de consument aan een klacht in te dienen. De ondernemer stelt dat het team loyaal bleef proberen de dochter van de consument te ondersteunen ondanks beperkingen. Er is geleerd dat duidelijke communicatie en ouderbetrokkenheid cruciaal zijn. De toon en houding van de consument worden als pijnlijk en afstandelijk ervaren.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De klacht van de consument ziet op de eenzijdige beëindiging van de opvangovereenkomst, welke beëindiging onrechtmatig zou zijn geweest en daarnaast op een slechte dossieropbouw en slechte communicatie.
Uit de overlegde stukken leidt de commissie niet af dat sprake is geweest van een schriftelijke opzegging door de ondernemer. Ter zitting is aangevoerd dat de opzegging is gebaseerd op artikel 6 lid 3 onder b juncto artikel 10 lid 2 van de Algemene voorwaarden voor Kinderopvang, Dagopvang en Buitenschoolse opvang waarin – kort gezegd – wordt aangegeven dat een gegronde reden om tot opzegging over te gaan aanwezig is indien een normale opvang van het kind redelijkerwijs niet van de ondernemer mag worden verwacht. Dat de opzegging ook op die grond kenbaar is gemaakt aan de consument blijkt niet uit het dossier. Daarin treft de commissie een e-mail aan van 29 april 2025 van de ondernemer aan de consument waarin wordt bevestigd dat de opvang per 30 april door de ondernemer zal worden beëindigd.
Met inachtneming van een maand opzegtermijn betekent dit dat de opvang met ingang van 1 juni zal stoppen. De commissie is van oordeel dat slechts sprake kan zijn van een bevestiging van de beëindiging, indien de consument om beëindiging van de overeenkomst heeft verzocht, dan wel indien partijen hiertoe gezamenlijk hebben besloten. Er blijkt echter niet van dat de consument dit heeft verzocht of partijen gezamenlijk tot beëindiging hebben besloten. Sterker nog, de consument maakt hiertegen juist bezwaar. De commissie is daarom van oordeel dat, vanwege het ontbreken van een schriftelijke opzegging van de opvangovereenkomst met verwijzing naar de redenen van de opzegging, de opzegging onzorgvuldig is geweest.
Dit wil echter niet zeggen dat de ondernemer geen inhoudelijke gronden had om tot opzegging over te gaan. De opvang van de dochter van de consument vergde meer dan van de ondernemer verwacht mag worden. De commissie is van oordeel dat duidelijk is gebleken dat de ondernemer zich langdurig en uitvoerig heeft ingespannen om de opvang in stand te houden. Dat dit niet is gelukt en tot een beëindiging van de overeenkomst is gekomen, is niet aan onzorgvuldig handelen van de ondernemer te wijten. Uit het rapport van 15 mei 2024, dat bekend is bij de consument en door de ondernemer op 16 mei 2024 met haar is besproken, blijkt zonder meer dat bij de dochter van de consument op veel aspecten sprake is van een benedengemiddelde ontwikkeling. Dit was dus in ieder geval vanaf mei 2024 bij partijen bekend. Nadien heeft de ondernemer stappen gezet en externe hulp ingeschakeld. Ook zijn adviezen gegeven aan de consument, welke door haar ook zijn opgevolgd. Deze acties hebben echter niet geleid tot verbeteringen bij de dochter van de consument op zodanige wijze dat zij wel op een normale wijze door de ondernemer kon worden opgevangen. Het heeft na de bespreking van het rapport van 15 mei 2024 nog bijna een jaar geduurd voordat daadwerkelijk tot een beëindiging van de opvang van de dochter van de consument bij de ondernemer is gekomen. De commissie heeft geen aanwijzingen gevonden in het dossier die erop wijzen dat de ondernemer eenzijdig stappen heeft gezet, waarbij de consument niet betrokken is geweest en de ondernemer niet regelmatig zijn zorgen met de consument heeft gedeeld.
De stelling van de consument dat er slechts tot beëindiging van de overeenkomst kan worden overgegaan indien sprake is van gevaarzetting voor het kind zelf of voor andere kinderen, kan de commissie niet volgen. Ook de verwijzing naar artikel 6 lid 1 en 2 van de Algemene voorwaarden voor Kinderopvang, Dagopvang en Buitenschoolse opvang waarin gesproken zou worden van een gewichtige reden, kan de commissie niet volgen, nu geen gewag wordt gemaakt van een gewichtige reden in dit artikel of elders in de Algemene Voorwaarden. Zoals eerder aangegeven, dient sprake te zijn van een gegronde reden, welke gelegen kan zijn in het feit dat een normale opvang niet langer van een ondernemer kan worden verwacht. De commissie meent dat voldoende is aangetoond dat hiervan sprake is geweest. In september 2024 is voor het eerst aan de consument kenbaar gemaakt dat de ondernemer van mening is dat de opvang niet langer van hem gevergd kan worden. Er is met de consument meegedacht over een alternatieve opvang en hiervoor is lang de tijd gegeven aan de consument. Immers, de daadwerkelijke opvang en de beëindiging van de overeenkomst heeft plaatsgevonden per 1 juni 2025.
Hoewel de formele beëindiging niet juist is geweest (een schriftelijke opzeggingsbrief waarin de reden voor beëindiging wordt genoemd ontbreekt), is de commissie van oordeel dat het proces om tot beëindiging te komen zorgvuldig is geweest en van de ondernemer niet meer kan worden verlangd dan is gedaan.
Het klachtonderdeel over de onjuiste opzegging is dan ook gegrond voor wat betreft de formele opzeggingsvereisten, maar ongegrond voor wat betreft de inhoudelijke beëindiging.
Dat sprake is van een slechte dossieropbouw, zoals de consument stelt, is de commissie niet gebleken.
De tijdlijn en hetgeen is voorgevallen in de periode dat de dochter van de consument bij de ondernemer heeft verbleven, is hieruit duidelijk af te leiden. De commissie zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.
Dat sprake is van slechte communicatie tussen partijen, het laatste klachtonderdeel van de consument, kan de commissie beamen. Het is te betreuren dat partijen tegenover elkaar zijn komen te staan, terwijl zowel de consument als de ondernemer beiden het welzijn van de dochter van de consument voor ogen hebben gehad. De commissie kan niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de slechte communicatie en de verstoorde verhouding in overwegende mate aan de ondernemer te wijten is. Daarom zal ook dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht gegrond voor wat betreft de formele opzegging, welke niet juist is geweest;
– verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond.
Gelet op de gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht dient de ondernemer overeenkomstig artikel 19 van het reglement het door de consument betaalde klachtgeld aan haar te vergoeden.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, de heer mr. E.A.J. Vergouwen, mevrouw mr. M. Stroetenga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 9 oktober 2025.
