Commissie: Kinderdagverblijf
Categorie: Opzeggen en annuleren
Jaartal: 2015
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
2014-88680
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Ouders hadden voorstel ondernemer om bijtincidenten te voorkomen een kans moeten geven. Zij hebben besloten direct met de opvang te stoppen, maar moeten opzegtermijn wel betalen.
Het geschil betreft de opzegtermijn die de ondernemer jegens consument bij diens opzegging aangehouden heeft.
De consument heeft bij brief gedateerd op 1 augustus 2014 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
De consument heeft een bedrag van € 247,26 onbetaald gelaten en dit bedrag bij de commissie in depot gestort.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
Haar dochtertje ging sinds 14 november 2013 naar de opvang van de ondernemer, elke maandagochtend. Per 1 maart 2014 is het aantal uren uitgebreid en gaat het kindje naast de maandagochtenden ook op donderdagen, gedurende de hele dag.
In korte tijd is haar dochtertje meerdere malen gebeten door een ander kindje op de opvang, steeds hetzelfde kindje, dat het ook slechts op het kindje van de consument voorzien had.
Op 1 mei 2014 kwam het meisje thuis met een bijt plek op haar bovenarm. Bij navraag bleek men op de opvang niet te weten hoe zij daaraan was gekomen.
Op 15 mei 2014 gaf een leidster bij het ophalen aan dat het kind was gebeten door een ander kindje. De opvang gaf aan dat zoiets nu eenmaal kon voorkomen op een opvang. De consument heeft het toen gelaten voor wat het was.
Op 5 juni 2014 kreeg de consument bij het ophalen te horen dat haar dochtertje weer was gebeten. Het was zo heftig geweest dat het armpje geijsd was. ’s Avonds ontdekte de consument dat het kind nog twee (naar zij aangaf wellicht oudere) bijtwonden had, achter op haar schouderblad.
Diezelfde avond heeft de consument contact opgenomen met de directrice, die haar doorverwees naar de locatiecoördinatrice van de opvang. De consument heeft die vervolgens per mail op de hoogte gebracht. De volgende dag was er tussen haar en de locatiecoördinatrice telefonisch contact; vanwege grote drukte was het voor de consument niet mogelijk elkaar te treffen. Ze gaf aan dat ze wilde dat de kinderen uit elkaar werden gehaald, maar de coördinatrice zei dat dat niet kon, ze zei dat ze moesten kijken waar het probleem vandaan kwam.
Een paar dagen later, op 10 juni 2014, stelde de coördinatrice als oplossing voor dat er een stagiaire ‘op de beide kindjes zou worden gezet’ zodat die kon kijken wat nu de aanleiding was. Voor de consument was dit niet acceptabel, nu de veiligheid van haar dochtertje hier niet mee gewaarborgd was. Zij heeft nogmaals aangegeven erop te staan dat de kindjes uit elkaar gehaald zouden worden. Zij heeft de ondernemer nog drie dagen de tijd gegeven om een oplossing te vinden. Echter, ook op de 13e juni bleef de ondernemer zeggen dat er geen andere opties waren dan de stagiaire die zij al had voorgesteld. Het bleek namelijk dat ook als de kindjes uit elkaar zouden worden gehaald, zij gedurende de vakantieperiode weer samen in een groep zouden zitten omdat de groepen dan zouden worden samengevoegd. De consument heeft hierop gezegd dat als er maandag de 16e geen oplossing zou zijn, haar dochter door haar van de opvang gehaald zou worden. Zo is het vervolgens ook gegaan.
Haar kindje zit nu op een andere opvang en daar gaat het goed. Waar de ondernemer het meisje beschreef als een beetje timide herkent de nieuwe opvang dit totaal niet. De consument vraagt zich af of die timide opstelling misschien met het bijtgedrag van het andere kindje te maken heeft gehad.
De ondernemer heeft niet correct gehandeld. Er is niet geluisterd naar de wensen van de consument en er is onvoldoende gedaan om tot een oplossing te komen. Het probleem werd niet serieus genomen en de veiligheid van het kind stond op het spel. Er stonden de ondernemer meerdere mogelijkheden ten diensten, maar die heeft zij niet benut.
De ondernemer houdt de consument ten onrechte aan de opzegtermijn. De consument had goede redenen de opvangovereenkomst per direct te beëindigen. De ondernemer houdt zich zelf niet aan haar eigen algemene voorwaarden. Zij kan onder deze omstandigheden geen doorbetaling door de consument over de opzegtermijn verlangen.
Ter zitting heeft de partner van de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Aanvankelijk zijn zij er vrij nuchter mee omgegaan. Toen de incidenten zich bleven voordoen en de ondernemer dus kennelijk onvoldoende toezicht bleek te kunnen houden, hebben ze wel aangedrongen op adequate maatregelen. Het inzetten van een stagiaire zien zij niet als zodanig. Hiermee wordt hun dochter een soort proefkonijn en daar passen zij voor.
De consument wil dat geoordeeld wordt dat zij geen betaling over de door de ondernemer aangehouden opzegtermijn verschuldigd is. Concreet betekent dit dat het door haar in depot gestorte bedrag, dat ziet op de eerste twee weken van juli 2014, naar haar retour moet en dat de ondernemer haar een bedrag van € 239,02, dat zij over de laatste twee weken van juni 2014 reeds betaald had, moet terugstorten.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Voorheen kwam er niets dan lof van de consument over de opvang. Toen de bijtincidenten zich voordeden heeft de ondernemer alles ondernomen om hierover met de ouders te communiceren, maar door grote drukte hunnerzijds bleek een persoonlijk onderhoud niet mogelijk. De ondernemer betreurt dit, want zij denkt dat het probleem dan snel op een voor beide partijen acceptabele wijze opgelost had kunnen worden. De ondernemer blijft staan achter het voorstel een stagiaire vrij te maken om de kinderen te observeren, zodat de oorzaak opgespoord en aangepakt kan worden. Dingen als deze komen vaker voor op een opvang en een oplossing zoals door haar nu ook voorgesteld blijkt dan de meest adequate. Tot het weghalen van kinderen uit hun vertrouwde omgeving moet niet te snel worden overgegaan.
De door haar aangehouden opzegtermijn is tussen partijen overeengekomen en zij heeft al coulance betracht door de dag van de mondelinge beëindiging als opzeg dag te beschouwen, terwijl eigenlijk een schriftelijke opzegging vereist was.
Het abrupte beëindigen van de opvang is bij de ondernemer hard aangekomen. Vooral de opstelling van de vader van het kind heeft zij als intimiderend ervaren.
De ondernemer is van oordeel dat hem niets te verwijten valt en dat hij in redelijkheid de maand opzegtermijn heeft kunnen aanhouden.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De bijtincidenten, waarvan op zich niet in discussie is dat deze zich hebben voorgedaan, hebben op alle betrokkenen een behoorlijke impact gehad. Voor de ouders van een kindje dat met bijtwonden thuiskomt moet dat zeer confronterend zijn. Hetzelfde zal dit overigens liggen voor de ouders van het bijtende kindje, maar hun rol is in deze kwestie niet aan de orde. Wel die van de ondernemer, die naar het zeggen van de consument onvoldoende adequaat is opgetreden naar aanleiding van de incidenten.
Het is de commissie uit haar ervaring bekend dat bijtincidenten zich wel vaker voordoen op kinderopvanggelegenheden. Bijtgedrag van een kindje wordt vaak in verband met de fase gebracht, waarin het kind zich bevindt. Het zou kunnen samenhangen met de behoefte die het kindje heeft om zich te uiten of te laten gelden, terwijl het nog niet voldoende kan praten om het op die manier te doen. In de regel levert het de beste resultaten op indien de aanleiding voor het bijten in het specifieke geval kan worden vastgesteld, zodat hierop kan worden ingegrepen. Indien zo de aanleiding kan worden weggenomen zijn alle partijen het beste geholpen; geen van de kinderen hoeft uit de vertrouwde omgeving weg, het bijtende kindje leert dit ongewenste gedrag achterwege te laten en het gebeten kindje kan veilig naar de opvang blijven gaan. De door de ondernemer voorgestelde oplossing kan de commissie dan ook geenszins betitelen als ondeskundig of onzorgvuldig. Integendeel; uit hoofde van haar verantwoordelijkheden als opvang ligt hier een opvoedkundige taak voor haar weggelegd en van een professionele opvang mag ook verwacht worden dat zij dit soort ongewenste situaties op een dergelijke structurele wijze tracht op te lossen.
De consument heeft de ondernemer niet deze mogelijkheid willen bieden omdat zij daar geen vertrouwen in heeft en in beginsel is dat haar goed recht. De overeenkomst voorziet er in dat elk der partijen de overeenkomst kan opzeggen, ook indien de wederpartij dit niet als oplossing ziet en liever een andere weg zou volgen. De opzegging brengt evenwel voor beide partijen de nodige consequenties met zich mee. De ouders zullen een nieuwe opvang moeten zoeken en de opvang een nieuw kindje om de opengevallen plek te vullen. Met beide zoektochten zal in de regel enige tijd gemoeid zijn. Vandaar ook dat contractueel is bepaald dat bij het opzeggen een opzegtermijn heeft te gelden, die beide partijen enig respijt geeft. De inkomsten van de ondernemer zijn over die termijn gewaarborgd en het kindje kan gedurende die tijd naar de opvang blijven gaan, zodat niet op stel en sprong een andere opvang gevonden hoeft te zijn. Uiteraard is dit laatste geen verplichting; de ouders hoeven het kind niet te brengen, maar dat blijft wel hun eigen keuze die in beginsel voor eigen rekening en risico komt.
Slechts in uitzonderlijke gevallen zal van de ouders niet gevergd kunnen worden dat zij in het geheel geen opzegtermijn in acht nemen. Gedacht kan worden aan een acute gevaarzetting of een aperte wanprestatie van de andere partij die een beroep op de contractuele opzegtermijn van die kant onredelijk maakt. De commissie is niet overtuigd dat deze situaties zich in dit geval voordoen alhoewel dat voor de ouders wellicht anders voelt. Handelen in strijd met de algemene voorwaarden door de ondernemer heeft zij niet kunnen vaststellen.
Hoe zeer begrijpelijk ook dat consument bezorgd was over haar dochtertje, er is geen reden waarom niet van haar gevergd kon worden de door de ondernemer voorgestelde oplossing tenminste te beproeven. Dit temeer nu geen reële andere opties voorlagen; het feitelijk scheiden van de twee kindjes zou maar een korte periode soelaas kunnen bieden aangezien de samenvoeging van de twee groepen gedurende de zomerperiode nu eenmaal een gegeven was. Dit nog daargelaten dat dit voor één van de kindjes zou betekenen dat het uit de vertrouwde omgeving werd weggehaald. Tot het wegsturen van het andere kindje, voor zover zij hiertoe inderdaad contractuele mogelijkheden had, kon de ondernemer niet gehouden worden geacht zolang niet eerst het minder vergaande, in de branche niet ongebruikelijke en zelfs doorgaans effectieve middel van observatie was uitgeprobeerd.
De commissie heeft wel enige twijfel of de ondernemer de door hem voorgestane oplossing wel voldoende duidelijk met de consument heeft besproken. Uit hun relaas blijkt immers dat zij een beeld hebben gekregen van een ‘kille observatie’ waarbij bij wijze van spreken rustig wordt afgewacht tot het bijtende kindje zou toeslaan, met alle gevolgen van dien wederom voor het slachtoffertje.
De ouders hebben aan de uitleg van de ondernemer de indruk overgehouden dat de aandacht meer bij het bijtende kindje lag, om dat te begeleiden in een gedragsverandering, dan bij hun kind, dat elke keer werd belaagd. Het had op de weg van de ondernemer gelegen, als professional, om met extra uitleg of andersoortige inspanningen te trachten die indruk, en dat beeld, weg te nemen. Hij voert in dit verband aan dat de consument zich niet vrij kon maken voor een persoonlijk onderhoud, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt en die de ondernemer ter zitting ook niet meer gevraagd is kunnen worden, is niet aanstonds duidelijk waarom zo’n persoonlijk onderhoud per se noodzakelijk zou zijn. Ook is ter zitting niet verder vastgesteld kunnen worden welke eventuele verdere inspanningen de ondernemer zich wel meent getroost te hebben om de consument duidelijk te maken dat hij met de door hem voorgestane oplossing wel degelijk (ook) het belang van haar dochtertje op het oog had.
Al met al komt de commissie tot het oordeel dat beide partijen zorgvuldiger hadden kunnen handelen. Zij zullen dan elk een deel van de in discussie zijnde opvangkosten voor hun rekening dienen te nemen. Die kosten zullen gelijkelijk over hen worden verdeeld. Over de laatste twee weken van juni 2014 heeft de consument een bedrag van € 239,52 reeds voldaan. Over de eerste twee weken van juli 2014 is door de ondernemer € 247,26 in rekening gebracht. Het totale in discussie zijnde bedrag beloopt dan ook € 486,78. Partijen dienen hiervan elk de helft, te weten € 243,39, voor hun rekening te nemen. De consument dient dan ook nog (€ 243,39 -/- € 239,52=) € 3,87 aan de ondernemer te voldoen.
Bepaald zal worden dat uit het door de consument in depot gestorte bedrag € 3,87 aan de ondernemer zal worden doorbetaald en dat het restant, € 243,39, aan de consument zal worden teruggestort.
Nu de consument deels in het gelijk wordt gesteld, zal de ondernemer haar de helft van het door haar betaalde klachtengeld dienen te vergoeden. Van de behandelingskosten zal eveneens de helft voor rekening van de ondernemer worden gebracht.
De commissie beslist als volgt.
Beslissing
De in discussie zijnde kosten worden gelijkelijk over partijen verdeeld, hetgeen impliceert dat de consument aan de ondernemer nog een bedrag van € 3,87 verschuldigd is. Dit deel van het depot zal aan de ondernemer worden doorbetaald. De resterende € 243,39 worden aan de consument teruggestort.
De ondernemer dient aan de consument de helft van het door deze betaalde klachtengeld te voldoen, derhalve € 26,25.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten een bedrag verschuldigd van € 25,–.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, op 28 november 2014.