Uurtarief ondernemer hoger dan maximale vergoeding uurtarief door overheid in Coronatijd. Nu ondernemer geen prestatie heeft geleverd, kan hij geen aanspraak maken op prestatie van consument tot betaling van vergoeding boven het maximale uurtarief voor kinderopvangtoeslag.

  • Home >>
  • kinderopvang >>
Klachtenloket Kinderopvang



Commissie: kinderopvang    Categorie: uitvoeren overeenkomst    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 189357/192387

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Het geschil betreft de vergoeding van het verschil tussen het uurtarief van de ondernemer en het maximale uurtarief vergoed door de Belastingdienst (kinderopvangtoeslag) gedurende de tweede en derde periode van sluiting van de kinderopvanglocatie van de ondernemer wegens de Coronamaatregelen.

De ondernemer heeft het bedrag boven het maximumuurtarief tijdens de eerste sluiting als gevolg van de Coronamaatregelen aan alle ouders vergoed. Tijdens de tweede en derde sluiting heeft de ondernemer besloten om het bedrag boven het maximumtarief niet aan de ouders terug te betalen. De reden hiervoor was dat tijdens deze sluitingen er meer kinderen gebruik maakten van de geboden noodopvang dan tijdens de eerste sluiting en de kosten voor de ondernemer  gewoon door liepen en zelfs waren gestegen.

De commissie constateert op grond van de feiten dat gedurende de drie periodes van sluiting van de opvanglocatie de opvang niet heeft plaatsgevonden maar de consument daar wel voor heeft betaald. De ondernemer is daarmee formeel tekort geschoten in de op hem rustende verplichting tot levering van kinderopvang tegenover de consument.

De reden voor het niet presteren (overmacht) valt in de risicosfeer van de ondernemer.  Nu het uurtarief van de ondernemer is hoger is dan het maximale uurtarief dat door de overheid is vergoed, kan de ondernemer geen aanspraak maken op de prestatie van de consument tot het betalen van een vergoeding boven het maximale uurtarief voor kinderopvangtoeslag over de weken waarin geen opvang heeft plaatsgevonden. Een prestatie van de ondernemer is in die periode immers helemaal achterwege gebleven. De klacht is dan ook gegrond.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de vergoeding van het verschil tussen het uurtarief van de ondernemer en het maximale uurtarief vergoed door de Belastingdienst (kinderopvangtoeslag) gedurende de tweede en derde periode van sluiting van de kinderopvanglocatie van de ondernemer wegens de Coronamaatregelen.

Standpunt van de consument

Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De twee dochters van de consument maken gebruik van de buitenschoolse opvang (BSO) van de ondernemer op grond van een overeenkomst kinderopvang. Als gevolg van de Coronamaatregelen is de opvanglocatie gedurende drie periodes gesloten geweest voor de kinderen van de consument. Gedurende die periodes was de consument wel gehouden om de opvanguren aan de ondernemer door te betalen. Het uurtarief dat de ondernemer vraagt is hoger dan het tarief waarover de Belastingdienst kinderopvangtoeslag heeft vergoed.

Voor de eerste periode van sluiting van 16 maart tot en met 11 mei 2020 heeft de ondernemer dat verschil in tarief aan de consument vergoed. Voor de tweede en derde periode van sluiting (van 16 december 2020 tot en met 18 april 2021 en van 19 december 2021 tot en met 14 januari 2022) heeft de ondernemer het verschil niet gecompenseerd. De ondernemer heeft de consument te kennen gegeven dat te hoge kosten gedurende die periodes daaraan in de weg staan.

De ondernemer heeft de consument voorts laten weten aan alle ouders voor het jaar 2022 een lager uurtarief in rekening te hebben gebracht. De ouders waren echter gehouden meer uren af te nemen waardoor de ouders per saldo per kind meer betalen. De consument is het dan ook niet eens met de redenering en handelwijze van de ondernemer en verlangt een uitspraak van de commissie. Daarbij verlangt de consument een vergoeding van een bedrag van € 254,92 zijnde het verschil tussen het door de ondernemer gehanteerde uurtarief en de kinderopvangtoeslag voor de tweede en derde periode van de sluiting van de locatie van de ondernemer. Voor de onderbouwing van zijn standpunt verwijst de consument voorts naar een eerdere uitspraak van de commissie met referentiecode 48951/60292.

Standpunt van de ondernemer

Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De ondernemer heeft het bedrag boven het maximumuurtarief tijdens de eerste sluiting als gevolg van de Coronamaatregelen aan alle ouders vergoed. Tijdens de tweede en derde sluiting heeft de ondernemer, in overleg met de oudercommissie besloten om het bedrag boven het maximumtarief niet aan de ouders terug te betalen. De reden hiervoor was dat tijdens de tweede en derde sluiting meer kinderen gebruik maakten van de geboden noodopvang dan tijdens de eerste sluiting. De kosten voor de ondernemer liepen gewoon door en waren zelfs gestegen door hoge verzuim- en personeelskosten. In 2022 heeft de ondernemer het maximumuurtarief voor de BSO kunnen verlagen van € 7,62 naar € 7,56 per uur. Dit had de ondernemer niet kunnen doen als de terugbetalingen voor de tweede en derde periode in de nieuwe tarieven moesten worden verrekend. Ook hierover heeft afstemming plaatsgevonden met de oudercommissie.

Beoordeling van het geschil

In lijn met haar eerdere uitspraak van 21 april 2021 overweegt de commissie als volgt.

Partijen hebben een overeenkomst gesloten tot opvang van de twee dochters van de consument. Gedurende de drie periodes van sluiting van de opvanglocatie op grond van de Coronamaatregelen heeft de opvang niet plaatsgevonden maar heeft de consument daar wel voor betaald. De ondernemer is daarmee formeel tekort geschoten in de op hem rustende verplichting tot levering van kinderopvang tegenover de consument.

De reden voor het niet presteren (overmacht) valt in de risicosfeer van de ondernemer. De consument heeft de opvangkosten doorbetaald en een vergoeding van het maximale uurtarief voor kinderopvangtoeslag van de overheid ontvangen op grond van een compensatiemaatregel. Het uurtarief van de ondernemer is echter hoger dan het maximale uurtarief dat door de overheid is vergoed. Nu een prestatie van de ondernemer in genoemde periodes geheel achterwege is gebleven, kan de ondernemer geen aanspraak maken op de prestatie van de consument tot het betalen van een vergoeding boven het maximale uurtarief voor kinderopvangtoeslag over de weken waarin geen opvang heeft plaatsgevonden. De ondernemer heeft de consument dan ook op juiste gronden voor de eerste periode (van 16 maart tot en met 11 mei 2020) gecompenseerd voor het verschil in het opvangtarief.

De redenering die de ondernemer hanteert om niet tot compensatie voor de tweede en derde periode van sluiting over te gaan snijdt geen hout. Het doorvoeren van een tariefsverlaging voor het jaar 2022, kan niet als reden worden aangevoerd om de consument een recht op een vergoeding van een geheel andere oorsprong te ontzeggen. Dit klemt temeer nu bovendien sprake lijkt van slechts een schijnbare tariefsverlaging; de – zeer geringe – verlaging van de uurprijs is immers gekoppeld aan een verplichte afname van meer opvanguren.

De ondernemer is dan ook gehouden om aan de consument ook voor de periode van 16 december 2020 tot en met 18 april 2021 en van 19 december 2021 tot en met 14 januari 2022 het verschil in uurtarief, dat volgens de berekening van de consument € 254,92 bedraagt, terug te betalen.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is.

Omdat de klacht van de consument gegrond is zal de commissie bepalen dat het door de consument betaalde klachtengeld door de ondernemer aan hem dient te worden vergoed.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:

–         verklaart de klacht gegrond;

–         bepaalt dat de ondernemer binnen één maand na de verzenddatum van dit advies aan de consument een bedrag van € 254,92 dient terug te betalen;

–         bepaalt dat de ondernemer een bedrag van € 25,00 aan de consument dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld;

–         wijst af het meer of anders verzochte.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, de heer drs. T. Blom en de heer H. Stel, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 10 februari 2023.

Ster


Op maandag 16 december 2024  zijn wij telefonisch bereikbaar van 9:00 tot 14:00 uur. U kunt uiteraard altijd gebruikmaken van het contactformulier.