Commissie: Kinderdagverblijf
Categorie: Geldzaken
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
2018-112442
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
De ondernemer voerde de tariefswijziging te snel in na de aankondiging, namelijk al na negen dagen in plaats van een maand en een week zoals in de voorwaarden staat. De ondernemer moet een nieuwe factuur sturen met het oude tarief, totdat de wijziging mag worden ingevoerd.
Voor de twee maanden na de invoering van de tariefswijziging vroeg de ouder opschorting van de opvang voor twee maanden. Een medewerker van de ondernemer keurde dit opschortingsverzoek goed. De ondernemer communiceerde te laat en onvoldoende duidelijk dat dit toch niet mogelijk was. De ondernemer moet de factuur van de eerste maand crediteren, de factuur voor de tweede maand moeten consument en ondernemer delen.
Het geschil betreft een tariefswijziging en ten onrechte verstuurde facturen over een periode waarin de kinderdagopvang opgeschort was.
De consument heeft zijn klacht voor het eerst op 22 februari 2017 aan de ondernemer kenbaar gemaakt.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de consument op het volgende neer.
De ondernemer heeft op 22 december 2016 een tariefswijziging gecommuniceerd die al op 1 januari 2017 is ingevoerd. De consument heeft de ondernemer verzocht hem een factuur voor januari 2017 te zenden met het juiste – ongewijzigde – uurtarief, na ontvangst waarvan de consument voor betaling van het openstaande bedrag van € 680,48 zorg zou dragen.
De consument beklaagt zich er tevens over dat de ouders van de locatie waar zijn kinderen opvang genieten, geen oudervertegenwoordiging heeft in een lokale of centrale oudercommissie. De ouders van deze locatie zijn dan ook niet geraadpleegd over de tariefswijziging.
Voorts verwijt de consument de ondernemer dat deze hem ten onrechte gefactureerd heeft voor de maanden februari en maart 2017. De consument heeft de ondernemer op 30 januari 2017 verzocht de opvang van zijn twee kinderen voor februari en maart 2017 op te schorten. Hierop heeft hij een akkoord ontvangen van het plaatsingsbureau van de ondernemer. Eind februari 2017 heeft de directeur de beslissing van het plaatsingsbureau teruggedraaid en de opvang beëindigd, waarbij is aangegeven dat de kinderen van de consument weer op de wachtlijst waren gezet vanaf 1 april 2017. De kinderen zijn in februari en maart 2017 niet naar de opvang gegaan. De consument betwist de facturen voor februari en maart 2017 die hij heeft ontvangen van de ondernemer.
De consument wenst een correcte factuur voor januari 2017 met het juiste uurtarief van € 7,14. De ondernemer heeft na bemiddeling door het Klachtenloket Kinderopvang weliswaar erkend dat de factuur voor januari 2017 niet correct was maar heeft niet aangegeven wanneer de consument een correcte factuur zou ontvangen.
Tevens wenst de consument dat de facturen voor februari en maart 2017, tezamen € 1.408,60, gecrediteerd worden en dat met terugwerkende kracht met de ouders van locaties die geen oudervertegenwoordiging hebben in een oudercommissie wordt gesproken. De ondernemer zou het tarief voor januari 2017 voor al zijn klanten moeten aanpassen.
De consument wijst er voorts op dat het opmerkelijk is dat de ondernemer de vordering uit handen heeft gegeven, terwijl de consument nog niet in gebreke is gesteld.
In reactie op het verweerschrift van de ondernemer d.d. 2 oktober 2017 heeft de consument – in hoofdzaak – nog het volgende aangevoerd.
De ondernemer heeft op 17 maart 2017 een nieuwe factuur gezonden maar deze is nog steeds niet correct. Er staat een korting op voor een van de kinderen en het uurtarief voor beide kinderen is niet aangepast. Omdat deze factuur niet juist is, heeft de consument deze niet voldaan. Zodra hij een juiste factuur heeft ontvangen gaat hij, zoals steeds is aangegeven, over tot betaling. Er is door de ondernemer nooit gezegd dat volstaan kon worden met betaling van het tarief van december 2016 voor de maand januari 2017.
De consument betwist dat hij een werkinstructie zou hebben opgesteld aangaande termijnen voor het gebruikmaken van een schorsing van de opvang.
De consument vindt het buitengewoon verwerpelijk dat de ondernemer stelt dat de consument bij zijn verzoek om opschorting misbruik heeft gemaakt van de arbeidsverhouding. Een verzoek om tijdelijke opschorting van de opvang werd vaker ontvangen en werd door de plaatsingsmedewerker beoordeeld. In geval van twijfel werd een dergelijk verzoek voor advies voorgelegd aan de collega van consument. In dit geval heeft de plaatsingsmedewerker geen aanleiding gezien om het verzoek van de consument, die toen reeds vier maanden thuis zat, aan de directeur die de werkzaamheden van de consument had overgenomen, voor te leggen. De consument stelt dat dit ook niet verwonderlijk is, aangezien dergelijke verzoeken vaker werden gehonoreerd en er geen werkinstructie was aangaande het opschorten van de opvang.
Het is juist dat de consument tijdens zijn werkzaamheden voor de ondernemer regelmatig ouders heeft gewezen op de door de ondernemer gehanteerde opzegtermijn. De consument heeft evenwel ook regelmatig coulance halve de opzegtermijn verkort of geheel laten vervallen. In geval van een tijdelijke opschorting werd niet per definitie een termijn gehanteerd
Ter zitting is door de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De consument wenst een correcte factuur met een juist uurtarief. Dit heeft hij ook nodig voor de belasting. Zodra hij een juiste factuur heeft ontvangen, zal hij het openstaande bedrag van
€ 680,48 voor de maand januari 2017 direct voldoen.
Het geschil is begonnen rond de factuur van januari 2017. Daarna kwam de ondernemer met het verhaal dat ook voor februari 2017 nog betaald moest worden maar voor die maand was de opvang opgeschort.
Er bestaat, voor zover de consument bekend, geen eenduidige werkinstructie inzake opschorting en opzegging. Opschorting van de opvang vond om uiteenlopende redenen regelmatig plaats. Bijvoorbeeld voor ouders die voor korte tijd naar het buitenland gingen.
De opzegtermijn was een maand maar de mogelijkheid bestond om daar coulance halve vanaf te wijken.
De consument heeft tien jaar voor de ondernemer, met wie hij tevens een familiebetrekking heeft, gewerkt. In oktober 2016 is een arbeidsconflict ontstaan en is de consument thuis komen te zitten. Geruime tijd was onduidelijk wat er zou gebeuren en of de consument weer aan het werk zou gaan bij de ondernemer.
Op 28 februari 2017 heeft de consument als werknemer een vaststellingsovereenkomst getekend met de ondernemer. Toen duidelijk was dat geen behoefte meer bestond aan kinderopvang voor zijn kinderen bij de ondernemer, heeft de consument op 27 februari 2017 de opvang opgezegd. Ten tijde van het verzoek om opschorting eind januari 2017 was het niet de intentie dat na de opschortingstermijn opgezegd zou worden.
Als de ondernemer eerder had gecommuniceerd dat opschorting niet mogelijk was, dan was een en ander mogelijk anders verlopen. De kinderen van de consument zijn sinds 30 januari 2017 niet meer naar de opvang gegaan.
De consument heeft er nooit voordeel van genoten tevens werknemer te zijn bij de ondernemer. Dat was ook niet gebruikelijk. Wel werden bij werknemers normaliter geen termijnen gehanteerd.
De consument heeft eerder nooit gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de opvang op te schorten.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar het verweerschrift van de ondernemer van 2 oktober 2017. In de kern komt het betoog van de ondernemer op het volgende neer.
Met betrekking tot de factuur voor de opvang van de kinderen van de consument over de maand januari 2017 is diverse keren aan de consument aangegeven dat volstaan kon worden met het tarief voor december 2016. Omdat dit blijkbaar een te simpele oplossing was, bleef de consument maar zeuren en is hem op 17 maart 2017 een aangepaste factuur toegezonden. Blijkbaar was ook dat niet voldoende, gelet op de klacht die aan de commissie is voorgelegd.
De consument gaf voorheen leiding aan de plaatsingsmedewerkers en heeft met betrekking tot zijn aanzet tot schorsing van de opvang misbruik gemaakt van zijn arbeidsverhouding met de betreffende plaatsingsmedewerker. De consument wist dat zij niet bevoegd was zonder overleg dergelijke beslissingen te nemen. Dit misbruik is door zijn plaatsvervanger gecorrigeerd.
Door de huidige leidinggevende is ten aanzien van de door de consument gehanteerde termijn voor het gebruikmaken van een schorsing van de opvang, verwezen naar de werkinstructies die door de consument zelf zijn opgesteld en uitgevoerd. De consument heeft als leidinggevende ‘plaatsing’ meerdere ouders gewezen op en gehouden aan de gehanteerde opzegtermijnen.
De ondernemer is van mening dat er geen geschil is. In de eerste helft van 2017 is de ondernemer akkoord gegaan met een zeer ruime transitievergoeding voor de consument. De consument ziet volgens de ondernemer thans mogelijk kans op meer.
De ondernemer verzoekt de commissie om in redelijkheid en billijkheid de klacht te waarderen.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
De consument heeft een geschil met de ondernemer bij de commissie aanhangig gemaakt. In de kern betreft dit geschil de factuur van januari 2017 in verband met een onjuist uurtarief, alsmede de facturen inzake opvangkosten voor februari en maart 2017 die volgens de consument niet verschuldigd zouden zijn omdat de opvang gedurende die maanden opgeschort was.
Ter zitting heeft de commissie de consument voorgehouden dat zij tot taak heeft uitspraak te doen in geschillen tussen een consument en een ondernemer, derhalve in individuele zaken, niet in algemene zin. Voor zover het geschil derhalve niet slechts de consument betreft, zal de commissie zich daarover niet uitlaten.
Ten aanzien van de factuur van januari 2017 overweegt de commissie het volgende.
De ondernemer heeft op 22 december 2016 een tariefswijziging voor 2017 schriftelijk gecommuniceerd naar de ouders. Het uurtarief zou wijzigen van € 7,14 naar € 7,39.
Ingevolge artikel 16 van de op de opvangovereenkomsten van de kinderen van de consument toepasselijke voorwaarden, dient een prijswijziging van tevoren te worden aangekondigd en gaat deze niet eerder in dan één kalendermaand, vermeerderd met één week na de aankondiging. In dit geval had de tariefswijziging derhalve pas een maand en een week na 22 december 2016 mogen ingaan en niet reeds per 1 januari 2017. De factuur K15593 voor de opvang van de twee kinderen van de consument over de periode 01-01-2017 t/m 31-01-2017 van € 704,30 is derhalve niet correct, nu op deze factuur uitgegaan wordt van een uurtarief van € 7,39, terwijl dit € 7,14 had moeten zijn.
Ook de nadien op 17 maart 2017 door de ondernemer aan de consument gezonden factuur inzake opvang over de periode 01-01-2017 t/m 31-01-2017 is naar het oordeel van de commissie niet correct, aangezien ook hierop niet het juiste uurtarief is opgenomen.
De klacht van de consument is naar het oordeel van de commissie op dit punt dan ook gegrond. De commissie zal bepalen dat de ondernemer de consument een factuur dient te zenden inzake de opvang van de twee kinderen van de consument voor de periode van 01-01-2017 t/m 31-01-2017 uitgaande van een uurtarief van € 7,14. De consument zal na ontvangst van een correcte factuur het bedrag van € 680,48 per omgaande aan de ondernemer dienen te voldoen.
Inzake de facturen voor de opvang in de periode 01-02-2017 t/m 31-03-2017 ad € 1.408,60 overweegt de commissie het volgende.
De consument heeft onweersproken op 30 januari 2017 een verzoek gedaan aan de ondernemer, via een plaatsingsmedewerker, om de opvang van zijn twee kinderen gedurende de maanden februari en maart 2017 op te schorten. Dit verzoek is blijkens een bericht van deze plaatsingsmedewerker dat zich in het dossier bevindt, door haar gehonoreerd en in Flex verwerkt.
De commissie stelt allereerst vast dat in de opvangovereenkomsten of de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden niets is opgenomen inzake een opschorting zoals in dit geval aan de orde. Van belang is dan wat partijen hieromtrent met elkaar zijn overeengekomen en of de tijdelijke opschorting van de opvangovereenkomst met wederzijdse toestemming heeft plaatsgevonden. Het is immers, mede gelet op de financiële consequenties, een vrij ongebruikelijke gang van zaken dat een ondernemer tijdelijk de opvangplaats/plaatsen beschikbaar houdt, waarbij de kosten deels doorlopen, terwijl daar geen vergoeding tegenover staat.
De ondernemer heeft gesteld dat de plaatsingsmedewerker niet bevoegd was om over verzoeken om opschorting van de overeenkomst zelfstandig te beslissen en dat de consument als ex-leidinggevende daarvan op de hoogte had moeten zijn. De ondernemer heeft daarbij verwezen naar een werkinstructie die door de consument zou zijn geschreven maar heeft nagelaten deze werkinstructie te overleggen. De consument heeft daartegenin gebracht dat zijn verzoek om opschorting bevestigd is door de plaatsingsmedewerker en heeft gemotiveerd gesteld waarom hij er naar zijn mening vanuit mocht gaan dat zij bevoegd was een dergelijke beslissing namens de ondernemer te nemen.
De commissie overweegt dat het in dit geval, waarin de ondernemer wist of kon weten van het opschortingsverzoek van de consument en de bevestiging door een van zijn medewerkers, op de weg van de ondernemer als professionele partij had gelegen om, indien hij (toch) niet akkoord was met de opschorting dit zo snel mogelijk aan de consument kenbaar te maken.
De commissie stelt in dit kader vast dat de ondernemer de consument op 20 februari 2017 middels een bericht van de plaatsingsmedewerker, zonder nadere toelichting, heeft laten weten dat in opdracht van de locatiedirecteur de opvang voor de beide kinderen van de consument zal worden beëindigd per 1 april 2017. Vervolgens wordt op 23 februari 2017 in een van de e-mailberichten in het kader van de factuur van januari 2017, door de ondernemer gemeld dat de consument akkoord is gegaan met een opzegtermijn van een maand en op 30 januari 2017 de opvang opgezegd heeft. De ondernemer vraagt daarbij of de factuur van februari ook opgestuurd moet worden. Hierop heeft de consument op 27 februari 2017 gereageerd met de mededeling dat niet hij de opvang heeft opgezegd maar dat de ondernemer dat gedaan heeft op 20 februari 2017. Tevens geeft de consument aan dat hij op 30 januari 2017 gevraagd heeft om de opvang op te schorten in februari en maart, waarna dit bevestigd is.
Eerder diezelfde dag heeft de consument de opvang voor zijn kinderen opgezegd, rekening houdend met een opzegtermijn van een maand, per 1 april 2017. Bij schrijven van 28 februari 2017 is de opzegging door de ondernemer bevestigd. Uit de aan de commissie overgelegde stukken blijkt voorts dat de factuur voor februari met factuurdatum 17 januari 2017 op diezelfde datum gecrediteerd is, waarna een nieuwe factuur voor februari op 17 maart 2017 aan de consument is gezonden, samen met een creditfactuur voor de maand januari 2017, de (hierboven al genoemde) aangepaste factuur voor januari 2017 en een factuur voor maart 2017. Op 14 augustus 2017 wordt de consument vervolgens gewezen op openstaande facturen voor de maanden januari tot en met maart 2017. De consument heeft hierop gereageerd op 15 augustus 2017 met de mededeling dat hij nog steeds een aangepaste factuur voor januari 2017 verwacht en dat zijn kinderen de overige maanden niet naar de opvang zijn gegaan omdat de opvang toen opgeschort was. In reactie daarop heeft de ondernemer gemeld dat de opvang per 1 april 2017 beëindigd is en de maanden januari tot en met maart 2017 volgens contract betaald dienen te worden.
Gelet op het voorgaande heeft de ondernemer naar het oordeel van de commissie in ieder geval voor eind maart niet, maar ook daarna onvoldoende duidelijk gecommuniceerd richting de consument dat opschorting van de opvang zonder betaling (toch) niet tot de mogelijkheden behoorde. Door deze onduidelijke communicatie heeft de ondernemer de consument op het verkeerde been gezet en hem de mogelijkheid ontnomen om eventueel al eerder op te zeggen, danwel zijn kinderen toch naar de opvang te laten gaan in februari en maart 2017. Daar staat tegenover dat van de consument, die als werknemer en familielid meer dan een gemiddelde ouder bekend was met de organisatie en de leidinggevenden, verwacht had mogen worden dat hij na de berichten van eind februari 2017 zelf om duidelijkheid over de situatie had gevraagd.
Daarbij speelt mee dat de consument de opvang op 27 februari 2017 heeft opgezegd en op dat moment duidelijk was dat de opvang na maart, anders dan aanvankelijk de intentie was, niet zou worden voortgezet.
Dit alles overziend is de commissie van oordeel dat de consument tot eind februari 2017 niet had behoeven te begrijpen dat de ondernemer mogelijk (toch) niet akkoord ging met de eerder door een van zijn medewerkers toegezegde opschorting en dat betaling verwacht werd. Derhalve zal de commissie bepalen dat de consument geen opvangkosten voor de maand februari 2017 aan de ondernemer verschuldigd is.
Voor wat betreft de opvangkosten voor de maand maart 2017 zal de commissie bepalen dat deze gedeeld dienen te worden. De commissie komt tot dit oordeel, nu naar haar oordeel beide partijen in dit geval steken hebben laten vallen.
Gelet op het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht van de consument grotendeels gegrond is.
Voor zover door partijen aangevoerde argumenten c.q. klachten niet zijn besproken, kan daarvan worden afgezien, omdat deze niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De klacht is grotendeels gegrond.
De ondernemer dient de consument een factuur voor de opvang van zijn twee kinderen gedurende de periode 01-01-2017 t/m 31-01-2017 te zenden, uitgaande van een uurtarief van € 7,14.
De consument dient na ontvangst van deze factuur het factuurbedrag ad € 680,48 per omgaande te voldoen aan de ondernemer.
De consument is geen kosten verschuldigd voor opvang gedurende de maand februari 2017. De ondernemer dient de factuur voor opvang van de twee kinderen van de consument gedurende de periode 01-02-2017 t/m 28-02-2017 te crediteren.
De ondernemer dient de factuur voor de opvang van de twee kinderen van de consument voor opvang gedurende de periode 01-03-2017 t/m 31-03-2017 te matigen tot € 352,15. De consument dient na ontvangst van een tot een bedrag van € 352,15 aangepaste factuur dit bedrag binnen twee weken aan de ondernemer te voldoen.
Bovendien dient de ondernemer, ingevolge het reglement van de commissie, een bedrag van
€ 25,– aan de consument te vergoeden ter zake het klachtengeld.
Betaling van dit bedrag dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.
De commissie wijst het meer of anders verlangde af.
Aldus beslist op 14 november 2017 door de Geschillencommissie Kinderopvang en Peuterspeelzalen.