Oudercommissie heeft voldoende informatie nodig om advies te kunnen geven. De ondernemer moet ook informatie over de vestigingen inzichtelijk maken.

  • Home >>
  • Oudercommissie >>
Klachtenloket Kinderopvang
Print Friendly, PDF & Email



Commissie: Oudercommissie    Categorie: Adviesrecht    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 2018-117961

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

De oudercommissie wil graag informatie over de specifieke vestiging om advies te kunnen geven over de tariefstijging. De ondernemer deelt alleen de landelijke informatie (over alle vestigingen). Volgens de wet moet de ondernemer de oudercommissie de gelegenheid geven om advies te geven, onder meer over prijswijzigingen. De ondernemer moet de oudercommissie de noodzakelijke informatie geven. Hij moet in goed overleg met de oudercommissie bepalen welke informatie minimaal noodzakelijk is. Alleen dan kan de oudercommissie adequaat invulling geven aan haar adviesrecht op dit punt. Een bijkomend punt van aandacht daarbij is dat de beschikking over die gegevens de oudercommissie in staat stelt haar uit te brengen of uitgebrachte advies tegenover haar achterban – de ouders die zij vertegenwoordigt – op deugdelijke wijze te verantwoorden. Vestigingspecifieke gegevens om de oudercommissie haar wettelijke adviesrecht naar behoren te laten uitoefenen mag de ondernemer niet weigeren of achterwege laten. De oudercommissie krijgt gelijk.

De oudercommissie beklaagt zich er over dat de ondernemer bij zijn adviesaanvraag over de (wijziging van de) prijs van kinderopvang alleen landelijke, maar geen vestigingsspecifieke informatie verstrekt.

Standpunt van de oudercommissie

Voor het standpunt van de oudercommissie verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen de oudercommissie tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt van oudercommissie op het volgende neer.
De hoogte van de tarieven die de ondernemer in rekening brengt, is door het hele land per vestiging verschillend. De tarieven per vestiging stijgen jaarlijks met een landelijk bepaald percentage. De combinatie van verschillende tarieven per vestiging en een landelijk opslagpercentage heeft tot gevolg dat de tarieven van een duurdere vestiging sterker stijgen dan de tarieven van een minder dure vestiging. De ondernemer schrijft bij een adviesaanvraag over een voorgenomen tariefsverhoging een gelijkluidende brief aan alle oudercommissies en geeft daarin een algemene, landelijk geldende toelichting hoe het landelijk percentage tot stand is gekomen. Informatie op vestigingsniveau wordt daarbij niet verstrekt. Als de oudercommissie verzoekt om vestigingsspecifieke informatie dan weigert de ondernemer deze te geven. Het inzicht in de financiële positie op vestigingsniveau en dus ook het benodigde inzicht om te kunnen beoordelen of de prijsstijging op de vestiging [vestigingsplaats] noodzakelijk is, ontbreken.
De oudercommissie acht zich met alleen landelijke informatie onvoldoende geïnformeerd om de prijs(stijging) voor de vestiging [vestigingsplaats] daadwerkelijk te kunnen beoordelen. De oudercommissie heeft geen beeld – zelfs niet op globaal niveau – van de jaarlijkse totale kosten, zoals huisvesting, personeel, hoofdkantoorkosten, geplande investeringen in de vestiging [vestigingsplaats] en de daarbij behorende budgetten en het eventueel bestaan van financiële reserves. Dit terwijl er door de vestigingsmanager een jaarlijkse begroting specifiek voor de vestiging [vestigingsplaats] wordt opgesteld. Over deze begroting beschikt de oudercommissie ook niet.
De oudercommissie verlangt vestigingsspecifieke financiële en bedrijfskundige gegevens om haar adviesrecht over jaarlijkse prijsstijgingen te kunnen uitoefenen. Omdat er een specifieke begroting voor de vestiging [vestigingsplaats] is, verzoekt de oudercommissie de commissie om te oordelen dat die begroting een stuk is dat redelijkerwijs noodzakelijk is om het adviesrecht daadwerkelijk zinvol te kunnen uitoefenen en verder te oordelen dat die begroting dan ook jaarlijks door de ondernemer bij de adviesaanvraag ten aanzien van de voorgenomen prijsstijging verstrekt dient te worden.

Standpunt van de ondernemer

Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen de ondernemer tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt van de ondernemer op het volgende neer.

De ondernemer verstrekt bij de adviesaanvraag ten aanzien van de voorgenomen tariefaanpassingen geen informatie op vestigingsniveau. De ondernemer heeft daarvoor de volgende argumenten.
1. De ondernemer heeft momenteel 49 vestigingen. Veel faciliteiten worden op centraal niveau georganiseerd en betaald, zoals kosten van de opleidingsacademie, marketing en IT. Slechts een beperkt deel van de aan de vestigingen verstrekte faciliteiten wordt doorbelast. Het financiële resultaat van een vestiging moet daarom meer worden gezien als een dekkingsbijdrage voor gemeenschappelijke kosten en het is geen goede graadmeter voor het behaalde rendement. Dit kan uitsluitend op concernniveau worden beoordeeld. Hetzelfde argument geldt voor begrotingen. Het komt voor dat een vestiging in een jaar nauwelijks of geen bijdragen levert aan het resultaat door hoog ziekteverzuim, aanpassingen aan de vestiging of extra hoge kosten voor recruitment. Uit een oogpunt van solidariteit kunnen aldus kosten gedeeld worden. De tariefsaanpassing staat voor de ondernemer los van incidentele gebeurtenissen op vestigingsniveau.
2. Van een aantal maatregelen dat met ingang van een nieuw jaar moet worden ingevoerd, is het precieze effect op het moment van voorleggen van een tariefsaanpassing nog niet nauwkeurig te bepalen. Daarom neemt de ondernemer op concernniveau voorzieningen op om dergelijke onzekerheden op te vangen. De ondernemer wil ook voorkomen dat advies wordt gegeven over cijfers die niet juist zouden zijn.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen door hen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, het volgende overwogen.

Op grond van het bepaalde in artikel 1.60, eerste lid, van de Wet kinderopvang is de ondernemer verplicht de oudercommissie in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot onder meer de wijziging van de prijs van kinderopvang. Op grond van het vijfde lid van dat artikel dient de ondernemer de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft te verstrekken.

De oudercommissie is enerzijds de vertegenwoordiger van de ouders van wie (een) kind(eren) door de ondernemer worden opgevangen en anderzijds de overlegpartner van de ondernemer, een en ander in het belang van een goed functioneren van het kindercentrum in al zijn doelstellingen. Aldus worden de ouders via de oudercommissie betrokken in aangelegenheden waardoor zij in meer of minder belangrijke mate worden geraakt, zoals de wijziging van de prijs van kinderopvang. Te meer nu in de kinderopvang sprake is van marktwerking, waardoor de verhouding tussen kwaliteit van de kinderopvang en de daarvoor door de ouders te betalen prijs voor veel ouders één van de factoren is bij de uiteindelijke keuze van de opvang. Het adviesrecht van de oudercommissie is dan ook een van de middelen om die betrokkenheid te (kunnen) realiseren.

Zoals hiervoor is vermeld, dient de ondernemer alle informatie aan de oudercommissie te verstrekken die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft. Reeds eerder, namelijk in haar uitspraak van 12 mei 2016 met dossiernummer 100282, heeft de commissie geoordeeld dat een gefundeerd oordeel over de prijsvorming een redelijk inzicht vergt in bedrijfseconomische gegevens op het organisatorische niveau waarop de oudercommissie functioneert en dat is het vestigingsniveau.

Alleen dan kan de oudercommissie adequaat invulling geven aan haar adviesrecht op dit punt. Een bijkomend punt van aandacht daarbij is dat de beschikking over die gegevens de oudercommissie in staat stelt haar uit te brengen of uitgebrachte advies tegenover haar achterban – de ouders die zij vertegenwoordigt – op deugdelijke wijze te verantwoorden.

De ondernemer dient dan ook in dit geval de oudercommissie adequaat te voorzien van de ter zake noodzakelijke informatie. Dat is nu niet het geval. In goed overleg met de oudercommissie dient vastgesteld te worden welke informatie dan minimaal wel noodzakelijk is. 

Naar het oordeel van de commissie kon en kan de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de verstrekking van de noodzakelijke vestigingspecifieke gegevens om de oudercommissie haar wettelijke adviesrecht naar behoren te laten uitoefenen niet weigeren of achterwege laten.

De commissie is van oordeel dat het beroep dat de ondernemer ter onderbouwing van zijn standpunt heeft gedaan op het bindend advies van de commissie van 5 april 2018 met dossiernummer 144621 niet slaagt, omdat de feiten in die zaak anders waren dan de feiten in de onderhavige zaak en uit dat advies geen algemene lijn kan worden afgeleid in die zin dat een beroep op dat advies tot ondersteuning van het standpunt van ondernemer in deze kan leiden. In dat bindend advies was aan de orde de vraag of de ondernemer bij de doorberekening van de effecten van de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang mocht uitgaan van een aanname en op basis daarvan een onderbouwde voorlopige voorziening voor een concernbrede invoering van de uit die wet voortvloeiende maatregelen mocht opnemen in zijn adviesaanvraag aan de oudercommissie, zoals hij had gedaan. De oudercommissie stelde zich op het standpunt dat de gevolgen van de invoering van die wet specifiek voor een bepaalde vestiging moest worden meegewogen bij haar advies over de tariefswijziging. De commissie oordeelde daarover dat gelet op de onzekerheden over de te treffen maatregelen ten tijde van de doorvoering van de tariefswijziging de ondernemer in dat geval kon volstaan met de motivering van een concernbrede voorziening.

De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de klacht van de oudercommissie gegrond verklaard dient te worden.

Het reglement van de commissie bepaalt dat indien de klacht van een oudercommissie door de commissie geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, in het bindend advies tevens wordt bepaald, dat de ondernemer aan de oudercommissie het door deze betaalde klachtengeld geheel of gedeeltelijk moet vergoeden. Nu in dit geval sprake is van een gegrondbevinding, zal de commissie uitvoering geven aan deze bepaling.

Beslissing

De commissie:

– verklaart de klacht van de oudercommissie gegrond;

– bepaalt dat de ondernemer een bedrag van € 25,– dient te vergoeden aan de oudercommissie
   ter zake van het klachtengeld.

Aldus beslist op 12 oktober 2018 door de Geschillencommissie Kinderopvang.