Opzegging opvangovereenkomst wegens gevaarlijk gedrag

Klachtenloket Kinderopvang
Print Friendly, PDF & Email



Commissie: kinderopvang    Categorie: Overig    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 175022/176104

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Het geschil heeft betrekking op de vraag of de ondernemer de opvangovereenkomst inzake de zoon van de consument eenzijdig heeft mogen opzeggen. Volgens de ondernemer is er sprake van zwaarwegende redenen die de gedeeltelijke beëindiging/wijziging van de overeenkomst rechtvaardigen. Als reden werd gegeven gevaarlijk gedrag mede omdat de zoon uit frustratie een tafel had omgeduwd. De consument is van mening dat de ondernemer overdrijft om tot eenzijdige opzegging te komen. De consument vindt de eenzijdige opzegging op basis van hetgeen is voorgevallen onredelijk en disproportioneel. De commissie is tot de conclusie gekomen dat de ondernemer in de aanpak van het gedrag van de zoon, de communicatie met de ouders en het opzeggen van het contract niet zorgvuldig genoeg heeft gehandeld. De commissie is van mening dat de ondernemer een zorgplicht heeft, welke onvoldoende is betracht. Dit neemt echter niet weg dat de ouders in deze situatie ook een andere rol hadden kunnen en moeten spelen. De commissie mist bij de ouders voldoende bereidheid tot communicatie en samenwerking met de ondernemer. Concluderend komt de commissie tot het oordeel dat de huidige situatie de veiligheid van de medewerkers, van de andere kinderen op de groep en van de zoon zelf in gevaar komt, indien de opvang wordt gecontinueerd in deze omstandigheden. De commissie geen andere mogelijkheid dan het beëindigen van de opvang. De commissie verklaart de ongegrond.

De uitspraak

Onderwerp van het geschil
De ouders hebben de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Het geschil heeft betrekking op de vraag of de ondernemer de opvangovereenkomst inzake de zoon van de consument (hierna: de zoon) heeft mogen opzeggen met ingang van 1 juni 2022.

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De negenjarige zoon van de consument wordt twee middagen per week opgevangen door de ondernemer op locatie [naam locatie]. De zoon gaat, meestal met plezier, samen met een paar vriendjes uit zijn klas naar de ondernemer voor naschoolse opvang. Hij is een kind dat wat sneller gevoelig reageert op prikkels en dan zowel fysiek als mentaal ruimte nodig heeft. Hij is dan ook lastig te bereiken, maar dit is van korte duur. Het gaat erg goed op school, bij de sport en thuis. Hij heeft geen indicatie of diagnose vanwege afwijkend gedrag. Daar is vanuit thuis en school ook geen aanleiding toe. Van de ondernemer hoort de consument sinds eind 2021 dat er incidenten zijn geweest die het gevolg zijn van enerzijds een onhandige aanpak van de ondernemer en anderzijds een overprikkelde zoon. Incidenten gaan over zaken als geen handen willen wassen, boos worden als hij moet eten of wanneer hij niet meer naar buiten mag om te spelen. Het grootste deel van de tijd heeft de zoon plezier met zijn vriendjes en sommige incidenten zijn het gevolg van gezamenlijk kattenkwaad.

Op 31 maart 2022 is er een eerste gesprek geweest met de pedagogisch medewerker en de locatiemanager over het begeleiden van de zoon. Op 28 april 2022 was het tweede gesprek over de voortgang en werd, voor de consument volkomen onverwacht, het contract eenzijdig door de ondernemer beëindigd. Als reden werd gegeven “gevaarlijk gedrag” omdat de zoon uit frustratie de tafel om had geduwd. De consument is van mening dat de ondernemer de incidenten overdrijft om tot eenzijdige opzegging te komen.

De opzegging is voor de consument en bovenal voor hun zoon behoorlijk ingrijpend. Ook vindt de consument de eenzijdige opzegging op basis van hetgeen is voorgevallen onredelijk en disproportioneel.

De ondernemer is niet bereid geweest in gesprek te gaan over eventuele voorwaarden van opzegging of over een redelijke opzeggingstermijn. Het was noodzakelijk een jurist in te schakelen en een brief te sturen om in ieder geval tot de zomervakantie opvang te kunnen krijgen. De consument heeft zich ingespannen om op korte termijn opvang te regelen voor de zoon. Het zag er naar uit dat opvang bij een andere BSO na de zomervakantie haalbaar was. Op 24 mei 2022 ontving de consument echter onverwacht het bericht dat die andere kinderopvang, wegens personeelstekort, pas eind 2022 of begin 2023 plek heeft voor de zoon. De consument heeft daarom opnieuw de ondernemer gevraagd in gesprek te gaan over de opvang na de zomervakantie inclusief maatwerk afspraken. De ondernemer gaf aan hier niet toe bereid te zijn.

De consument verzoekt de commissie de navolgende beslissing te nemen:
1. De onrechtmatigheid van de eenzijdige opzegging uit te spreken en
2. Indien er geen sprake is van onrechtmatigheid van deze eenzijdige opzegging, te bepalen dat de consument en de ondernemer nader in gesprek gaan over de einddatum waarop de zoon niet meer naar de ondernemer kan en waarbij ook gesproken kan worden hoe de samenwerking gestalte dient te krijgen in die periode.

Ter zitting heeft de consument zijn standpunt nader toegelicht. De consument benadrukt dat, in tegenstelling tot hetgeen wellicht uit de schriftuur valt op te maken, er vertrouwen is in de goede zorg voor de zoon. Gezien de incidenten is de consument echter wel van mening dat op de lange termijn de opvang van de zoon bij de ondernemer niet tot de mogelijkheden behoort, aangezien de consument geen vertrouwen heeft in de aanpak en ondersteuning van het gedrag van de zoon zoals deze nu wordt gegeven.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De ondernemer stelt dat de eenzijdige opzegging niet zomaar tot stand is gekomen. Tijdens dit hele proces heeft de ondernemer haar zorgen naar de ouders uitgesproken en hierin geen samenwerking met de ouders ervaren. De aanmelding van de klacht bij de geschillencommissie lijkt uitsluitend ingegeven te zijn omdat de ouders opvang voor hun zoon nodig hebben en is niet ingegeven om gelijk te krijgen in de wijze van begeleiding van de zoon. Hieruit blijkt een gebrek aan inlevingsvermogen in de gehele situatie van de ouders waar de ondernemer in de (e-mail) gesprekken telkens tegenaan is gelopen.

Het welzijn van de zoon en de werknemers van de ondernemer wordt niet door de ouders belicht wanneer ervoor gekozen wordt om de opvang te continueren. Ouders geven in alle situaties de ondernemer de schuld van de incidenten waarbij hun zoon is betrokken; het ligt aan de werkwijze en benadering van de ondernemer. Hier is de ondernemer ook over in gesprek gegaan met de ouders echter zonder resultaat. Wanneer er dan niet tot een gezamenlijke oplossing kan worden gekomen bestaat er geen voldoende vertrouwen meer waardoor de basis voor een verdere opvang niet meer aanwezig is. De opvang door de ondernemer is dan niet de juiste plaats voor de zoon waardoor een eenzijdige opzegging gerechtvaardigd is. Dit ook gezien vanuit de veiligheid voor andere kinderen in de groep en de medewerkers van de ondernemer.

Uiteraard is het ingrijpend voor de zoon om bij zijn vriendjes weg te moeten. Dit heeft de ondernemer door alle gesprekken ook geprobeerd te voorkomen. Het is de ondernemer helaas niet gelukt om met ouders de zorgen te delen en tot een oplossing te komen. De gesprekken hebben ook niet geleid tot een verandering in het gedrag van de zoon. De ondernemer had dit graag anders gezien.

De ondernemer heeft herhaaldelijk om hulp gevraagd. Ouders geven aan orthopedagogische hulp te hebben geboden, maar dat heeft de ondernemer niet overgenomen omdat dit op een te laat tijdstip is aangeboden. De ondernemer had die ondersteuning ook zelf in het proces kunnen inschakelen en neemt dit mee als leerpunt voor de toekomst. De ondernemer is op uitdrukkelijk verzoek van de ouders nog wel teruggekomen op de einddatum waarop de zoon niet meer welkom is bij de Velduil en heeft die tot de zomervakantie verlengd, zijnde 7 juli 2022.

Langere verlenging van de opvang van de zoon ziet de ondernemer echter niet zitten. Op dit moment geniet de zoon op de opvang een uitzonderingspositie: bepaalde regels worden bij hem niet meer gehandhaafd en hij krijgt veel vrijheid, om gedragsproblemen te voorkomen.

Dit vraagt echter veel van de andere kinderen op de groep en van de medewerkers van de ondernemer. Hoewel de ondernemer de situatie betreurt, is dit geen houdbare situatie voor de langere termijn. Bovendien is de ondernemer van mening dat de opvang niet gecontinueerd kan worden gezien het feit dat beide partijen hebben aangegeven het wederzijdse vertrouwen te missen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De consument en de ouders hebben vanaf oktober 2021 meerdere malen contact gehad via het online portaal over problemen aangaande de opvang van hun zoon [naam]. Ook hebben er fysieke gesprekken plaatsgevonden tussen de ouders en de ondernemer, in elk geval op 31 maart 2022 en 28 april 2022. Van deze gesprekken zijn gespreksverslagen gemaakt, welke bij de commissie zijn aangeleverd.

Omdat er volgens de ondernemer ondanks de gesprekken geen verbetering in het gedrag bij de zoon zichtbaar is, heeft de ondernemer als gevolg hiervan per brief van 28 april 2022 de opvangovereenkomst per 1 juni 2022 beëindigd. Hierin verwijst de ondernemer naar artikel 10 lid 4 sub b en artikel 11 lid 2 sub b van de Algemene Voorwaarden voor Kinderopvang (verder: Algemene Voorwaarden). Volgens de Algemene Voorwaarden is de ondernemer bevoegd de overeenkomst op te zeggen op grond van een zwaarwegende reden. Als zwaarwegende reden wordt in artikel 11 lid 2 sub b van die Algemene Voorwaarden in ieder geval de situatie aangemerkt dat het kind en/of de ouder een risico of bedreiging vormt voor de geestelijke en/of lichamelijke gezondheid of veiligheid van anderen, na te zijn gewaarschuwd, tenzij een waarschuwing redelijkerwijs niet van de ondernemer mag worden verwacht. De ondernemer treedt in dat geval in overleg met de ouder om te zoeken naar een voor alle partijen acceptabele oplossing. Ook dient een redelijke opzegtermijn (minimaal één maand) in acht te worden genomen.

Op grond van artikel 11 lid 4 van de Algemene Voorwaarden kan de ouder die het niet eens is met de beslissing van de ondernemer om de toegang te weigeren een verkorte procedure bij de commissie starten, zoals in dit geval is gebeurd.

Uit de (digitale) berichten en gespreksverslagen blijkt dat de ondernemer diverse pogingen heeft gedaan om het gedrag van de zoon bespreekbaar te maken en samen met de ouders te zoeken naar een oplossing. Duidelijk is dat een verschil van mening bestaat tussen de ondernemer en de ouders over de aanpak van het gedrag van [naam zoon]. Waar de ondernemer stelt communicatie en inlevingsvermogen vanuit de ouders te missen, zijn deze laatste van oordeel dat de incidenten waar de zoon betrokken bij is door de ondernemer worden overdreven.

De commissie heeft begrip voor de lastige situatie waarin zowel ondernemer als de ouders zich bevinden. Naar het oordeel van de commissie hebben beide partijen zowel in de aanpak van het onwenselijk gedrag van [naam zoon] als in de opmaat naar de opzegging van het contract niet – geheel – zorgvuldig en adequaat gehandeld.

Allereerst merkt de commissie hierin op dat de ondernemer een zorgplicht heeft, welke onvoldoende is betracht. Het had op de weg van de ondernemer gelegen zich meer in te zetten voor gedragsverbetering bij [naam zoon] door het inzetten van externe deskundigheid (bijvoorbeeld van een orthopedagoog). De ondernemer onderkent dit ook in haar verweer en tijdens de zitting. De ouders hebben dit echter ook nagelaten en hebben dit erkend tijdens de zitting. Bovendien had de ondernemer meer initiatief kunnen en moeten tonen in de opmaat naar de beëindiging van het contract. Er had eerst een stappenplan opgesteld moeten worden ter verbetering van het gedrag.

Ook de communicatie over de opzegging van het contract heeft naar mening van de commissie te wensen overgelaten. Uit het verslag van het gesprek op 31 maart 2022 blijkt dat de ondernemer heeft aangegeven dat ontbinding van het contract een optie is, als het gedrag van [naam zoon] niet zou veranderen. Dit is echter niet (formeel) aan te merken als een waarschuwing in de zin van artikel 11 lid 2 sub b van de Algemene Voorwaarden. De ondernemer had de ernst van het gedrag en hoe de medewerkers op de groep dit ervaarden moeten benadrukken door de ouders te informeren dat zij een protocol gingen doorlopen in verband met het gedrag van hun zoon en wat dit precies zou inhouden. Zo’n protocol hoort een stappenplan in te houden dat gericht is op de begeleiding van een kind en voor zover nodig de ouders en de medewerkers op de groep om te komen tot een situatie waarin de opvang goed verloopt voor alle partijen. Zo’n protocol maakt ook helder welke (externe) hulp nodig is en wordt ingeschakeld en wat de consequenties zijn als de nodige verandering niet kan worden bereikt.

De commissie moet tot de conclusie komen dat de ondernemer in de aanpak van het gedrag van [naam zoon], de communicatie met de ouders en het opzeggen van het contract niet zorgvuldig heeft gehandeld. Van een professionele organisatie als die van de ondernemer mag hierin meer worden verwacht.

Dat alles neemt echter niet weg dat de ouders in deze situatie ook een andere rol hadden kunnen en moeten spelen. De commissie mist bij de ouders voldoende bereidheid tot communicatie en samenwerking met de ondernemer. De ouders hadden hierin meer medewerking moeten tonen en daarbij – naast het welzijn van hun zoon [naam zoon] – ook het welzijn van de andere kinderen op de groep en de medewerkers van de ondernemer meer in het oog moeten houden. Naar het oordeel van de commissie hebben de ouders de problemen onvoldoende onderkend.

Ter zitting is nog de mogelijkheid besproken om de opvang van [naam zoon] vanaf de zomervakantie op een andere locatie te realiseren. Dit zou aangemerkt kunnen worden als een “nieuwe start” met elkaar. Voor partijen bleek dit echter geen optie meer. Volgens de ondernemer zou de soepele omgang met de regels voor [naam zoon] zoals nu op de huidige locatie het geval is niet mogelijk zijn op de andere locatie waar die regels vanwege de huisvesting en groep strikter toegepast worden. Ook het ontbreken van het wederzijdse vertrouwen en de veiligheid van de medewerkers geven de ondernemer aanleiding om de opvang op een andere locatie niet te willen realiseren. Uit hetgeen op de zitting heeft plaatsgevonden heeft de commissie ook niet de indruk gekregen dat de ouders dit als een reële mogelijkheid zien wegens het ontbreken van vertrouwen in de aanpak van het gedrag van [naam zoon].

De commissie merkt op dat de huidige opvang van [naam zoon] gepaard gaat met het loslaten van regels en lijkt te berusten op het “rustig en veilig doorkomen van de tijd” om escalatie in het gedrag van [naam zoon] te voorkomen. De commissie onderkent dat dit voor langere termijn voor zowel [naam zoon] als de medewerkers van ondernemer en de andere kinderen op de groep geen wenselijke situatie is. Dat [naam zoon] in een groep zich niet aan bepaalde regels hoeft te houden zou onvermijdelijk tot onwenselijke spanningen leiden.

Al het bovenstaande in overweging nemend komt de commissie tot de conclusie dat de huidige situatie de veiligheid van de medewerkers, van de andere kinderen op de groep en van [naam zoon] zelf in gevaar komt, indien de opvang na de zomer wordt gecontinueerd in deze omstandigheden. De huidige werkwijze biedt slechts voor korte duur een oplossing. De commissie ziet – in het belang van ondernemer, de ouders én van [naam zoon] – geen andere mogelijkheid dan het beëindigen van de opvang bij aanvang van de zomervakantie (7 juli 2022).

Derhalve wordt als volgt beslist.

De commissie verklaart de klacht van de consument ongegrond. De opvang voor [naam zoon] zal per 7 juli 2022 worden beëindigd.

Beslissing
De commissie:

verklaart de klacht van de consument ongegrond.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw mr. S.A.M.F. Sjoukes, de heer mr. P. P. van der Neut, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 23 juni 2022.