Commissie: Kinderdagverblijf
Categorie: Communicatie
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
116736
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Een vader vraagt bij de kinderopvang informatie over de ontwikkeling van zijn zoon, omdat hij zich zorgen maakt over de spraakontwikkeling. De ouders zijn gescheiden en de moeder heeft een contract met de opvang. De ondernemer gaf deze informatie na veel moeite en betrok de vader niet bij het eindgesprek. Als de ouders allebei het gezag (gezamenlijk gezag) over het kind hebben, moet de opvang beide ouders informatie geven en beide ouders uitnodigen voor een eindgesprek. De klacht is gegrond.
Het geschil betreft de wijze waarop de ondernemer is omgegaan met het verzoek om informatie van de consument over de ontwikkeling van zijn zoon. De ondernemer heeft de afgelopen twee jaren aan de zoon van de consument kinderopvang in een kindercentrum geboden op basis van een overeenkomst met de moeder, ex-echtgenote van de consument. De consument heeft zich tot de ondernemer gewend met het verzoek om informatie vanwege zorgen over de ontwikkeling van zijn zoon en omdat contact hierover met zijn ex-echtgenote niet mogelijk is.
De consument heeft de klacht op 12 maart 2018 schriftelijk voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Gelet op het tijdsverloop tussen de indiening van het klachtenformulier en de gebeurtenissen die blijkens de overgelegde stukken nadien hebben plaatsgevonden, heeft de commissie ter zitting aan de consument de vraag voorgelegd over welke klachten dient te worden geoordeeld. De consument heeft de kern van zijn klachten als volgt benoemd.
Ten eerste klaagt de consument over het feit dat hij niet of zeer moeizaam alle gevraagde informatie over de ontwikkeling van zijn zoon rechtstreeks heeft gekregen van de ondernemer. De consument stelt zich op het standpunt dat de ondernemer wettelijk verplicht is de gevraagde informatie aan hem te verstrekken en zich daarbij niet mag verschuilen achter het feit dat het kinderopvangcontract gesloten is met zijn ex-echtgenote.
Ten tweede klaagt de consument erover dat in het kader van de overgang naar de basisschool een eindgesprek met de mentor van zijn zoon bij het kindercentrum heeft plaatsgevonden, terwijl alleen zijn ex-echtgenote ¬– en hij niet – door de ondernemer in de gelegenheid is gesteld daarbij aanwezig te zijn. Het verslag van het eindgesprek, dat tevens bedoeld is om schriftelijke informatie over de ontwikkeling van zijn zoon aan de basisschool door te geven, heeft de consument per post van de ondernemer ontvangen. De consument wijst erop dat dit verslag niet door hem voor akkoord is ondertekend en om die reden niet gebruikt mag worden voor het informeren van de basisschool over de ontwikkeling van zijn zoon.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
De ondernemer stelt zich op het standpunt zorgvuldig te hebben gehandeld naar aanleiding van het verzoek om informatie van de consument. Vanwege het feit dat de ondernemer een contract heeft met de moeder, ex-echtgenote van de consument, heeft de ondernemer ervoor gekozen het contact in principe via haar te laten lopen. Naast de documenten die later aan de consument zijn verstrekt, beschikt de ondernemer niet over andere schriftelijke informatie die met de ontwikkeling van zijn zoon te maken hebben. De ondernemer heeft willen voorkomen betrokken te raken in de conflictueuze situatie tussen de consument en zijn ex-echtgenote. Het eindgesprek is met de moeder gevoerd en niet met de consument vanwege het feit dat de moeder de contractant is.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat de wetgever beoogt dat ouders na een echtscheiding zoveel mogelijk een gelijkwaardige positie houden ten opzichte van de uit het huwelijk geboren kinderen.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de consument en zijn ex-echtgenote gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun zoon uitoefenen. Op grond van het Burgerlijk Wetboek (BW) omvat het ouderlijk gezag de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden (artikel 1:247 lid 1 BW). Naar zijn aard omvat dit recht ook het recht op informatie die de verzorging en opvoeding van het minderjarige kind betreft.
Voor situaties waarin een van de ouders niet met het gezag is belast, geeft de wet expliciet aan hoe derden die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, moeten reageren op een verzoek om informatie van de niet met het gezag belaste ouder (artikel 1:377c BW). Deze derden, waaronder ook kinderopvangorganisaties vallen, dienen de ouder desgevraagd van die informatie op de hoogte te stellen. Dit geldt alleen niet als de derde de informatie niet op gelijke wijze zou verschaffen aan degene die met het gezag over het kind is belast dan wel bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, of als het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet. Ofschoon de consument in deze situatie wel het ouderlijk gezag heeft over zijn zoon en bovengenoemde wettelijke bepaling niet direct ziet op zijn situatie, kan uit het systeem van de wet worden afgeleid dat deze verplichting tot verstrekking van informatie van overeenkomstige toepassing is in het geval beide ouders met het ouderlijk gezag belast zijn (vergelijk artikel 1:253a lid 2 aanhef en onder d BW).
Ingevolge de Wet Kinderopvang hebben kinderopvangorganisaties een deeltaak ten aanzien van de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van een minderjarig kind (definitie van ‘kinderopvang’ in artikel 1.1). Tevens volgt uit de wettelijke definitie van ‘ouder’ (artikel 1.1 Wet kinderopvang) dat daarbij uitsluitend van belang is of de kinderopvang betrekking heeft op zijn/haar kind en niet of de ouder zelf de overeenkomst met de kinderopvangorganisatie heeft gesloten. In de bepalingen van de Wet Kinderopvang en de aanverwante regelgeving die de organisatie verplichten bepaalde informatie te verstrekken aan ouders wordt evenmin onderscheid gemaakt tussen een ouder die partij is bij de overeenkomst en de andere ouder (zie bijvoorbeeld artikel 1.54 Wet kinderopvang en artikel 3 Besluit kwaliteit kinderopvang).
Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de met het gezag belaste ouder, in dit geval naast zijn ex-echtgenote, jegens de ondernemer recht heeft op informatie over het wel en wee van zijn minderjarige zoon op de kinderopvang. Dit recht staat los van de vraag wie als contractant bij de overeenkomst strekkende tot kinderopvang dient te worden aangemerkt.
De informatie waar de consument om heeft gevraagd, betreft de ontwikkeling van zijn zoon en het verloop en succes van de logopedie-oefeningen op de kinderopvang. De consument heeft zorgen over de spraakontwikkeling van zijn zoon. Dat dit voor de vader belangrijke informatie over zijn zoon betreft, staat niet ter discussie. Er is niet gesteld of gebleken dat het belang van het kind zich op enige wijze tegen verstrekking van de informatie verzet.
De ondernemer had deze informatie dan ook zo volledig mogelijk uit eigen beweging aan de consument dienen te verstrekken en zeker nadat de consument hierom had gevraagd. Het standpunt van de ondernemer dat zorgvuldig is gehandeld door de informatie via de moeder te laten lopen omdat zij het contract heeft gesloten, kan daarom niet standhouden. De klacht die ziet op de gebrekkige en moeizame verstrekking van informatie is dan ook gegrond.
De klacht die betrekking heeft op het niet in de gelegenheid stellen van de consument om in het kader van de overgang van zijn zoon naar de basisschool een eindgesprek met de mentor te houden is eveneens gegrond. Als de ondernemer in een situatie zoals hier aan de orde, waarin beide ouders belast zijn met het gezag, een ouder uitnodigt voor een eindgesprek dient de andere ouder eveneens in de gelegenheid te worden gesteld dit of een ander eindgesprek bij te wonen. Hier is door consument ook nadrukkelijk om verzocht. Door dit niet te doen heeft de ondernemer een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt tussen beide met het gezag belaste ouders. Door de handelswijze van de ondernemer is de consument opnieuw informatie onthouden waarop hij, op grond van het vooroverwogene, wel recht heeft. Verder heeft de consument hierdoor, in tegenstelling tot de andere met het gezag belaste ouder, niet zijn zienswijze kunnen geven, zodat de ondernemer hiermee geen rekening heeft kunnen houden bij de opstelling van het eindverslag dat dient als overdrachtsdocument naar de basisschool. Dit is onzorgvuldig ten opzichte van de consument.
Ter zitting hebben partijen afgesproken dat de consument alsnog een eindgesprek zal hebben met de mentor van zijn zoon. Indien de mentor dat wenst, is een andere persoon die verbonden is aan de ondernemer als procesbewaker bij het gesprek aanwezig. Dit gesprek zal plaatshebben buiten de kinderopvangtijden. De consument heeft daarbij toegezegd dat hij de vragen die hij heeft, op de dag van de zitting, derhalve op 6 augustus 2018, aan de ondernemer zal doen toekomen. Thema van het gesprek zal zijn hoe het met de zoon van de consument is gegaan in de periode dat hij op de kinderopvang verbleef, met speciale aandacht voor de logopedie en spraakontwikkeling. Partijen komen overeen dat het onderhavige geschil alsmede de communicatie hierover geen gespreksonderwerp zal zijn tijdens dit eindgesprek over de ontwikkeling. In verband met de naderende vakantieperiode van de mentor en de start van het schooljaar op 3 september a.s. hebben partijen afgesproken dat zij hun uiterste best zullen doen om het gesprek nog te laten plaatsvinden in de week van 6 augustus 2018. Mocht dat niet lukken, dan zal in elk geval in deze week een afspraak worden gemaakt over datum (uiterlijk in de eerste helft van de maand september 2018) en tijdstip waarop het gesprek zal plaatsvinden.
De commissie heeft met waardering kennis genomen van de bereidheid van partijen om deze afspraken ter zitting te maken. Dat alsnog een eindgesprek zal plaatsvinden met de consument over de ontwikkeling van zijn zoon, doet evenwel aan de gegrondheid van de klacht niet af.
Beslissing
De commissie verklaart de klachten van de consument gegrond.
De ondernemer dient overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van
€ 25,– aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist op 6 augustus 2018 door de Geschillencommissie Kinderopvang.