Commissie: Kinderdagverblijf
Categorie: Verkorte procedure
Jaartal: 2015
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
2011-60373
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het kinderdagverblijf zegde de overeenkomst op, omdat ze niet de juiste zorg konden bieden. Hoewel de communciatie en afwikkeling beter had gekund, mocht dat wel.
In geschil is de vraag of de ondernemer de overeenkomst betreffende de opvang van de zoon van de consument mocht opzeggen. Standpunt van de consument Het standpunt van de consument luidt samengevat en in hoofdzaak als volgt. Tussen de consument en de ondernemer is een overeenkomst van kracht betreffende de opvang van de zoon van de consument (geboren op 10 november 2007) (verder te noemen: B). De ondernemer heeft de overeenkomst middels een brief van 29 augustus 2011 opgezegd per 1 november 2011, wegens een door de ondernemer gestelde extra verzorgingsbehoefte en omdat de ondernemer van mening is dat normale opvang van hem niet mag worden verwacht. De consument maakt bezwaar tegen deze eenzijdige opzegging per 1 november 2011 terwijl de overeenkomst loopt tot 16 november 2011. Aanvankelijk had de ondernemer de overeenkomst, tijdens een extra oudergesprek op 9 augustus 2011, mondeling opgezegd per 1 oktober 2011. Nadat de consument daartegen bezwaar had gemaakt, heeft de ondernemer de overeenkomst schriftelijk opgezegd met inachtneming van een termijn van twee maanden. Volgens het contract zou de overeenkomst op 15 november 2011 eindigen, dat zijn vanaf 31 oktober 2011 nog zes opvangdagen. De consument begrijpt niet waarom alle commotie en het uiteindelijk opzeggen van de overeenkomst nodig is voor slechts zes opvangdagen. Voorts maakt de consument bezwaar tegen de door de ondernemer gevolgde procedure. Na een extra oudergesprek op 1 april 2011 zijn acties gestart, echter de consument is van oordeel dat de ondernemer niets met de uitkomst van die acties heeft gedaan. Als oplossing stelt de ondernemer voor om op kosten van de consument een extra, ervaren pedagogisch medewerker op de groep in te zetten. Wat de consument voorstelt (aantal dagen opvang per week verminderen, eerder halen, later brengen, een week logeren) wordt afgewezen. De ondernemer heeft op geen enkele manier met de consument gecommuniceerd dat het primaire doel van de inspanningen was geld te verschaffen voor het inhuren van een extra kracht op de groep. Evenmin heeft de ondernemer de consument gewaarschuwd dat hij overwoog om de overeenkomst op te zeggen als er geen geld beschikbaar kwam voor een extra kracht op de groep. De consument heeft, noch direct, noch binnen een korte termijn, een verslag van de extra oudergesprekken ontvangen. Pas maanden later ontving de consument papieren die verslagen werden genoemd. Hierin staan meerdere feitelijke onjuistheden. Deze papieren worden door de consument niet als officiële verslagen beschouwd. De ondernemer heeft steeds, onder andere in een gesprek op 29 augustus 2011 beweerd dat hij het recht heeft om een opzegtermijn van één maand te hanteren. De consument heeft dit steeds bestreden. De consument betreurt het dat de datum waartegen de overeenkomst is opgezegd slechts 15 dagen voor de einddatum van de overeenkomst ligt. Dit zijn in de praktijk zes opvangdagen. De consument vraagt zich af of de door de ondernemer veroorzaakte commotie en emotie worden gerechtvaardigd door deze zes dagen en is van mening dat de ondernemer niet zorgvuldig heeft gehandeld en onprofessioneel is geweest, zowel in de periode voorafgaand aan de opzegging, als met de opzegging. Daarnaast maakt de consument bezwaar tegen de reden van de opzegging. De ondernemer geeft als reden dat de aandacht die B vraagt niet in verhouding staat tot de zorg die twee pedagogisch medewerkers kunnen bieden. De ingeschakelde professionele instanties, Stichting MEE en RCKJP, geven echter beiden aan dat B geen extreem gedrag vertoont en in een kinderopvanggroep kan functioneren. Deze instanties onderbouwen dat B een vrolijk, enthousiast en energiek jongetje is van bijna vier jaar. De consument is van mening dat de opzegging onrechtvaardig en onzorgvuldig is. In tegenstelling tot wat de ondernemer beweert komt de opzegging niet ten goede aan het welzijn van B en aan haar gezin. Ter zitting heeft de consument, in reactie op de toelichting van de ondernemer, nog het volgende gesteld/benadrukt. Uit het rapport van de consulent van de Stichting MEE, en uit een reactie van deze consulent op de ontstane situatie, blijkt dat deze consulent niet van mening is dat B een ontwikkelingsprobleem heeft. Volgens het RCKJP en het Wilhelmina kinderziekenhuis in Utrecht is B nog te jong om een diagnose te stellen. De consument heeft vanaf het eerste gesprek op 1 april 2011 meegewerkt aan een intensief traject. Het aantal klachten van andere ouders is beperkt tot twee. In het hele proces, vanaf 1 april 2011, hebben vier gesprekken plaatsgevonden, pas in het gesprek op 9 augustus 2011 kwam de opzegging van de overeenkomst aan de orde. De pedagogisch medewerkers hebben tegenover de consument nooit aangegeven dat B problematisch gedrag vertoonde, wel dat hij druk is. De consument verlangt dat de commissie bepaalt dat de overeenkomst niet door de ondernemer kan/mag worden opgezegd en dat B tot de einddatum, zoals die in de overeenkomst is vastgelegd, op het kinderdagverblijf kan blijven. Standpunt van de ondernemer Het standpunt van de ondernemer luidt samengevat en in hoofdzaak als volgt. Gedurende de periode dat B het kinderdagverblijf bezoekt zijn meerdere acties ingezet om te onderzoeken hoe B kan functioneren in het kinderdagverblijf. De leidinggevenden van het kinderdagverblijf hebben met de consument verschillende gesprekken gevoerd waarin de zorg om B is besproken en mogelijke opties zijn onderzocht. Helaas is geen structurele oplossing gevonden. De aandacht die B in de groep vraagt staat niet in verhouding tot de zorg die twee pedagogisch medewerkers kunnen bieden. Het is voor B, voor de andere kinderen in de groep en voor de pedagogisch medewerkers niet haalbaar om de opvang in het kinderdagverblijf, en vanaf 16 november 2011 in de BSO, te continueren. Daarom was de ondernemer genoodzaakt de kindplaats van B op te zeggen per 1 september 2011. Rekening houdend met twee maanden opzegtermijn verlaat B de opvang uiterlijk 31 oktober 2011, conform artikel 7.4 van de Algemene Voorwaarden voor Kinderopvang van de MO-groep. Ter zitting heeft de ondernemer nog het volgende gesteld. De ondernemer heeft vaker te maken gehad met kinderen met een ontwikkelingsprobleem. Daarvoor is een protocol opgesteld, er zijn aandachtsfunctionarissen, er wordt gebruik gemaakt van het advies van deskundigen, en de pedagogisch medewerkers worden met het oog op deze problematiek bijgeschoold. Bij B werd afwijkend gedrag geconstateerd, dit gedrag werd (intern) besproken tijdens de maandbesprekingen. Op 1 april 2011 is het problematische gedrag voor het eerst met de consument besproken. Daarna zijn verschillende opties onderzocht, in samenwerking met de Stichting MEE, het RCKJP en het Centrum Jeugd en Gezin. Het bleek niet mogelijk overeenstemming te bereiken over een structurele oplossing. Er zijn (twee) klachten van andere ouders ontvangen. Op 9 augustus 2011 heeft een gesprek met de consument plaatsgevonden, waarbij is aangegeven dat de overeenkomst zou worden opgezegd als er geen oplossing zou komen in de vorm van een extra kracht op de groep omdat B één op één begeleiding nodig heeft, op kosten van een PGB of van de ouders. De ondernemer benadrukt dat hij naast de belangen van B en zijn ouders ook rekening moet houden met de belangen van de andere kinderen in de groep, van de leidsters, die de situatie als te belastend ervaren, en van de onderneming zelf, die niet de kosten kan dragen van een extra kracht à € 200,– per dag. Met inachtneming van alle betrokken belangen is op 25 augustus 2011 besloten de overeenkomst op te zeggen op grond van artikel 7.4 AV en met inachtneming van een termijn van twee maanden. De ondernemer heeft bij de besluitvorming ook betrokken het feit dat B na afloop van de plaatsing in de kinderopvanggroep, zou doorstromen naar de BSO. In de BSO zijn de groepen nog groter en zou het gedrag van B een nog groter probleem opleveren, zowel voor zichzelf, als voor de andere kinderen, als voor de groepsleiding. Op 29 augustus 2011 heeft vervolgens een gesprek met de consument plaatsgevonden en is de overeenkomst, zowel mondeling als schriftelijk, opgezegd. Als alternatief had de ondernemer (via een gastouderbureau) een gastouder gevonden die B aan huis zou kunnen opvangen. Dit zou, gezien de kleinschaligheid van dit soort opvang, ook voor B beter zijn. De ondernemer had daarbij voor ogen een overgangssituatie te creëren, waarbij de kinderopvang werd afgebouwd terwijl B aan de nieuwe situatie van opvang aan huis kon wennen. De consument heeft met dit voorstel niet ingestemd. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. Partijen zijn gehouden aan hetgeen zij zijn overeengekomen. De overeenkomst vermeldt dat de (eigen) algemene voorwaarden (av) en het huishoudelijk reglement (hh) onlosmakelijk deel uitmaken van de overeenkomst. Voorts zijn de Algemene Voorwaarden voor Kinderopvang (AV) op de overeenkomst van toepassing (artikel 1 av). Artikel 7.4 van de AV geeft “… elk der partijen het recht de overeenkomst of een gedeelte van de overeengekomen tijdsduur op te zeggen door middel van een aan de wederpartij gerichte gemotiveerde schriftelijke dan wel electronische verklaring. Dit met inachtneming van een opzegtermijn van maximaal twee maanden.” Artikel 8.4 van de AV bepaalt: “Indien een geplaatst kind, nadat diens ouders daartoe zijn aangemaand, zodanig gedrag blijft vertonen dat daardoor gevaar ontstaat voor de geestelijke en/of lichamelijke gezondheid van de overige opgenomen kinderen, dan wel het kind niet op de gebruikelijke wijze kan worden opgevangen, heeft de ondernemer het recht op redelijke grond en met inachtneming van een redelijke termijn de toegang tot de onderneming in de kinderopvang te weigeren en de overeenkomst op te zeggen. De ondernemer kan dan naar vermogen verwijzen naar een voor de opvang van dit kind beter geschikte instantie.” Aansluitend op deze artikelen bepaalt artikel 7.2 av “De overeenkomst kan … in overleg en met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste 1 maand worden beëindigd: ……. c. Indien naar het oordeel van de directie van het dagverblijf het kind als niet langer passend in het dagverblijf beschouwd moet worden”. Artikel 13 hh geeft criteria voor het opzeggen van de overeenkomst. Onverminderd de mogelijkheid die artikel 7.4 AV derhalve beide partijen biedt om de overeenkomst met een opzegtermijn van twee maanden op te zeggen, biedt artikel 8.4 AV, in combinatie met artikel 7.2 av en artikel 13 hh de ondernemer de mogelijkheid tot opzegging met een termijn van 1 maand, indien het gedrag van een kind daartoe aanleiding geeft dan wel het kind niet op de gebruikelijke manier kan worden opgevangen. De ondernemer heeft evenwel uiteindelijk geen gebruik gemaakt van een opzegging op grond van artikel 8.4 AV, jo artikel 7.2 av en artikel 13 hh, maar heeft de weg gevolgd van een reguliere opzegging op grond van artikel 7.4 AV. De commissie is van oordeel dat de opzegging voldoet aan de voorwaarden voor een reguliere opzegging conform artikel 7.4. Er is sprake van een aan de consument gerichte gemotiveerde schriftelijke verklaring en een opzegtermijn van twee maanden is in acht genomen. Aan een inhoudelijk oordeel over de reden van de opzegging komt de commissie bij een reguliere opzegging op grond van artikel 7.4 AV niet toe, vereist is slechts dat de opzegging gemotiveerd is, criteria worden niet gesteld. De commissie komt ook niet toe aan een oordeel over een vervolg van de opvang in de BSO. Enerzijds omdat er nog geen BSO overeenkomst tussen partijen is gesloten, maar ook omdat de consument daarover geen oordeel van de commissie heeft gevraagd. Voorts beklaagt de consument zich, naar het oordeel van de commissie terecht, over de wijze waarop de ondernemer de problematiek rond de in de opvang geconstateerde gedragsproblemen heeft begeleid. De commissie twijfelt niet aan de goede bedoelingen van de ondernemer, maar is ook van mening dat de ondernemer de consument onvoldoende heeft meegenomen in het proces, en dat de ondernemer heeft verzuimd duidelijke afspraken met de consument te maken over te nemen stappen, meetpunten, te behalen resultaten en gevolgen als de gestelde resultaten niet zouden worden gehaald. Daardoor kon het gebeuren dat de aankondiging tijdens het gesprek van 9 augustus 2011 de consument volledig verraste. Voorts valt de ondernemer te verwijten dat deze onvoldoende open stond voor voorstellen van de consument om de pedagogisch medewerkers te ontlasten door: een dag minder opvang, later brengen, eerder halen, in oktober een week logeren. Dit geldt temeer daar de overeenkomst half november 2011 zou eindigen omdat B dan vier jaar zou worden. De commissie acht het in dat kader onbegrijpelijk dat de ondernemer vasthoudt aan een opzegging per 1 november 2011. De consument heeft echter geen redenen aangevoerd waarom in dit geval een beëindiging van de gesloten overeenkomst overeenkomstig de algemene voorwaarden, onoverkomelijke bezwaren oplevert. Bovendien stelt de commissie nog vast dat de ondernemer, na aanvankelijk mondeling te hebben aangekondigd de overeenkomst op te zeggen met een termijn van één maand, uiteindelijk en pas nadat de consument het geschil per verkorte procedure had voorgelegd aan de commissie, is overgegaan tot opzegging met een termijn van twee maanden. De consument werd hierdoor zwaarder belast dan noodzakelijk. Gelet op het voorgaande is de commissie van oordeel dat de ondernemer gerechtigd was de overeenkomst per 1 november 2011 te beëindigen. Wel is de commissie van oordeel dat de ondernemer voorafgaand aan de opzegging en bij de aankondiging en de effectuering van de opzegging, onzorgvuldig te werk is gegaan, met onvoldoende oog voor de gerechtvaardigde belangen van de consument en haar zoon. De commissie is derhalve van oordeel dat de klacht grotendeels gegrond is, ondanks het feit dat de commissie het door de consument verlangde ter zake de vernietiging van de opzegging niet honoreert. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De klacht is grotendeels gegrond. De overeenkomst eindigt op 31 oktober 2011. Nu de klacht grotendeels gegrond is dient de ondernemer, overeenkomstig het reglement van de commissie, de consument een bedrag van € 50,– te vergoeden ter zake van het klachtengeld. Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag van € 50,– verschuldigd. Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, op 9 september 2011.