Commissie: Kinderdagverblijf
Categorie: Verkorte procedure
Jaartal: 2015
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
2015-94014
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
De ondernemer kan kind niet de juiste zorg bieden die het kind volgens indicatie nodig heeft en mag daarom de opvang zonder eenzijdig beëindigen.
Het geschil betreft de vraag of de ondernemer de opvangovereenkomst terzake van het zoontje van de consument op goede gronden bij mail van 6 maart 2015, tegen 7 april 2015, heeft kunnen opzeggen.
De consument heeft naar aanleiding van de opzegging schriftelijk haar beklag gedaan bij de ondernemer.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
Haar zoontje maakt al sinds 1 december 2011 gebruik van de opvang van de ondernemer.
Medio 2012 begon hij gedrag te vertonen dat haar deed vermoeden dat sprake was geweest van seksueel misbruik door een crècheleidster. Haar zoontje heeft hierdoor een posttraumatisch stress syndroom opgelopen.
Het naar aanleiding van het door het jongetje vertoonde gedrag uitgevoerde onderzoek heeft omtrent het al dan niet daadwerkelijk plaatsgevonden hebben van seksueel misbruik geen duidelijkheid opgeleverd. Wel is er sprake van een trauma dat gerelateerd kan worden aan de opvang [naam kindercentrum].
De ondernemer heeft toegezegd dat hij er, met alle inzet, binnen zijn onderneming, alles aan zou doen om het kind te begeleiden tot het vier jaar zou worden.
Nu echter, enkele maanden voordat haar zoontje die leeftijd zal bereiken, wordt hij aan de kant gezet omdat men niet meer met de gedragsproblemen om kan gaan. Dit terwijl die problemen door de organisatie van de ondernemer zelf veroorzaakt zijn, men protocollen heeft veronachtzaamd en lange tijd de situatie is blijven aanzien zonder iets te doen.
Haar zoontje heeft het naar zijn zin op de crèche en de laatste tijd gaat het juist veel beter. Voor de laatste paar maanden overgeplaatst worden zou hem schaden, temeer omdat hij gezien zijn problematiek nog moeilijker elders zal wennen dan een gemiddeld kind.
Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De laatste tijd krijgt zij steeds positieve terugkoppeling van de leidsters over haar zoontje. Het gaat goed met hem op de crèche, ook op de momenten dat zijn favoriete leidster er niet is. Hij heeft het er ook erg naar zijn zin. De consument betreurt het dat de ondernemer alles zo lang op zijn beloop heeft gelaten. Had deze maar eerder de knoop doorgehakt, dan had dit probleem, het nog moeten ‘verkassen’ voor een periode van vier maanden, zich niet voorgedaan.
De consument is het overigens niet eens met de afgegeven indicatie. Haar bedoeling met de aanvraag van de indicatie was dat de opvang van de ondernemer handvatten zou krijgen om haar zoontje zo goed mogelijk op te vangen, intern, eventueel ook middels de ambulante hulpverlening van Jeugdformaat (het “stoeltje”). De conclusie dat (ambulante begeleiding niet zou volstaan en dat) dagopvang geïndiceerd zou zijn deelt zij niet. Inmiddels heeft de consument ook tegen Jeugdzorg een klacht ingediend.
De consument is bij Jeugdformaat gaan kijken. Zij heeft te horen gekregen dat deze haar zoontje, aansluitend aan het door deze bereiken van de vierjarige leeftijd, geen nadere opvang of scholing kan bieden. Haar zoontje zal dan dus weer moeten omschakelen. De consument heeft besloten hem dus niet naar Jeugdformaat te laten gaan maar hem tot hij naar de basisschool gaat thuis te houden.
De consument wil dat de beëindiging wordt teruggedraaid en dat haar zoon tot zijn vierde verjaardag op de crèche kan blijven.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
De problematiek die bij het zoontje van de consument speelt kan bij zijn organisatie niet langer worden opgevangen. De begeleiding van het kind is zeer tijdsintensief en er is eigenlijk maar één leidster die hem echt goed kan begeleiden. Dat is voor haar veel te zwaar en bovendien zal zij binnenkort met zwangerschapsverlof vertrekken.
Het kind is door een deskundige geobserveerd en op basis daarvan is het advies uitgebracht hem bij een gespecialiseerde organisatie te laten opvangen. Nadat de ondernemer had vernomen dat er per direct plaats was voor het kind bij de bewuste organisatie, heeft hij de opvangovereenkomst kunnen opzeggen. Hij heeft er met zijn handelen voor gezorgd dat de juiste experts bij het kind betrokken raken en dat een aansluitende overgang van zijn organisatie naar die van de gespecialiseerde instantie kan ontstaan.
Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Dat de consument positieve terugkoppeling krijgt van de leidsters wil niet zeggen dat de situatie nu beheersbaar is. Tegenover het kind en de ouders wordt al het goede benoemd, maar de ondernemer krijgt tot op de dag van vandaag hetzelfde geluid terug van de leidsters: zij kunnen de situatie niet langer aan. Er is geprobeerd aan de diverse aangereikte handvatten uitvoering te geven. De ene keer met meer resultaat dan de andere. Maar al met al komt het volgen van de adviezen praktisch gezien zo’n beetje neer op één op één begeleiding en daar is de opvang niet op toegerust.
De indicatie is duidelijk: dagopvang is geïndiceerd. Het jongetje komt (dus) niet in aanmerking voor een “stoeltje”. Die begeleiding is ontoereikend bij zijn problematiek.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Partijen zijn in 2011 een plaatsingsovereenkomst met elkaar aangegaan. Het tot het dossier behorende exemplaar van de overeenkomst is niet ondertekend door de consument, maar niet in discussie is dat zij met de ondernemer de opvang van haar zoontje is overeengekomen en dat partijen vanaf 1 december 2011 over en weer uitvoering hebben gegeven aan bedoelde overeenkomst.
De overeenkomst bepaalt, in artikel 7, onder b:
“Indien een geplaatst kind, nadat diens ouders daartoe persoonlijk – bij voorkeur schriftelijk – zijn gemaand, zodanig ongewenst gedrag blijft vertonen dat daardoor gevaar ontstaat voor de geestelijke en/of lichamelijke gezondheid en/of het welzijn van de overige opgenomen kinderen, dan wel het kind niet op de gebruikelijke wijze kan worden opgevangen, dan heeft de ondernemer het recht om het kind en diens ouders de toegang tot de onderneming in kinderopvang te weigeren en/of deze overeenkomst met onmiddellijke ingang – aldus zonder inachtneming van voornoemde (onder a, red) opzegtermijn te beëindigen. “
Onverminderd de mogelijkheid die artikel 7 onder a beide partijen biedt om de overeenkomst met een opzegtermijn te beëindigen biedt hetzelfde artikel onder b derhalve tevens de mogelijkheid tot opzegging met onmiddellijke ingang, indien het gedrag van het kind daartoe aanleiding geeft dan wel het kind niet op de gebruikelijke manier kan worden opgevangen.
De ondernemer heeft zich beroepen op de onder artikel 7 onder b bedoelde omstandigheden, doch de overeenkomst niet met onmiddellijke ingang, maar met inachtneming van een opzegtermijn van een maand, beëindigd.
De commissie is van oordeel dat deze opzegging op de juiste wijze en op goede gronden is geschied en dat er geen redenen zijn die maken dat de redelijkheid zich verzet tegen de aldus door de ondernemer bewerkstelligde beëindiging van de opvangovereenkomst.
Onweersproken is dat de opvang van de ondernemer een reguliere opvang betreft en dat kinderen met een bijzondere problematiek in beginsel niet bij hem terecht kunnen, nu hiertoe bij hem de bezetting en de expertise ontbreekt. Dit lijdt uitzondering voor kinderen die op grond van een hiertoe door Jeugdzorg afgegeven indicatie in aanmerking komen voor “een stoeltje”; ambulante begeleiding door Jeugdformaat, intern geboden bij de opvang. De door Jeugdzorg op verzoek van de consument terzake van haar zoontje afgegeven indicatie luidt echter dat voor het kind dagzorg aangewezen is en dat (dus) met de mogelijkheid van ambulante begeleiding niet kan worden volstaan. De ondernemer heeft gemotiveerd toegelicht dat, zou hij de indicatie al niet inhoudelijk ondersteunen, het niet in zijn mogelijkheden ligt om aan de indicatie te tornen; en zonder een indicatie strekkende tot de ambulante begeleiding kan hij het zoontje van de consument (dus) ook niet de geëigende opvang bieden; de stoeltjes in zijn onderneming zijn slechts beschikbaar, en worden slechts bekostigd, bij een hiertoe strekkende indicatie.
De ondernemer heeft op goede gronden tot de conclusie kunnen komen dat hij niets meer voor het zoontje van de consument kan doen. Dat hieraan een lang traject vooraf is gegaan van overleg, onderzoek en wat al dies meer zij maakt deze conclusie niet anders, zodat in het midden kan blijven of hem voor de lange duur van het traject een verwijt kan worden gemaakt. Dat de problematiek bij het kind de schuld zou zijn van de ondernemer zou aan die conclusie evenmin afdoen, zodat de juistheid van dit verwijt van de consument niet nader behoeft te worden onderzocht. Tot slot kunnen ook de eventueel door de ondernemer aan de consument gedane toezeggingen het kind te blijven begeleiden tot zijn vierde verjaardag niet tot andere conclusies leiden. Van hem kan immers niet gevraagd worden te bieden wat hij niet kàn bieden.
Slechts in bijzondere gevallen, als de weging van de belangen van de ondernemer bij de beëindiging tegenover die van het kind in het voordeel van laatstbedoelde zou moeten uitvallen, zou de redelijkheid moeten maken dat de, op zich correcte, opzegging niet het door de ondernemer gewenste doel kan treffen. De commissie ziet zulke belangen evenwel niet aan de zijde van het kind. Weliswaar zal het voor het kind, ook gezien zijn bijzondere problematiek, moeilijk zijn om om te schakelen en te wennen op een andere opvangplaats, zeker nu dit maar voor vier maanden zal zijn, maar keerzijde van het verhaal is dat de indicatie nu juist duidelijk maakt dat het kind bij de opvang van de ondernemer niet op de juiste plek zit. Zijn problematiek vraagt een intensievere en deskundigere begeleiding dan de ondernemer hem kan bieden. Het is dan ook in het belang van het kind dat hij die begeleiding (elders) wel krijgt. Gebleken is dat dit aansluitend op zijn vertrek bij de ondernemer ook mogelijk is.
De commissie is derhalve van oordeel dat opzegging ook de toets der redelijkheid kan doorstaan.
De klacht van de consument is dan ook ongegrond.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang op 2 april 2015.