Commissie: Oudercommissie
Categorie: Adviesrecht
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
2017-107751
De uitspraak:
De ondernemer heeft aan de oudercommissie advies gevraagd over een voorgenomen tariefswijziging. De oudercommissie was het niet eens met de hoogte van de door de ondernemer gehanteerde inflatiecorrectie. De ondernemer heeft een mate van vrijheid bij het bepalen van de tariefsverhoging, zolang deze binnen redelijke grenzen blijft. De verhoging is voldoende onderbouwd en de ondernemer heeft voldoende gemotiveerd waarom hij van het advies van de oudercommissie afwijkt. De commissie acht de klacht ongegrond.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft in hoofdzaak de vraag of de ondernemer, in afwijking van het advies van de oudercommissie, het besluit kon nemen om de voorgenomen tariefsverhoging van 2,71% per 1 januari 2017 in te voeren en dan met name, of hij de gehanteerde inflatiecorrectie component in stand kan houden.
De oudercommissie heeft de klacht op 29 november 2016 schriftelijk voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de oudercommissie
Het standpunt van de oudercommissie luidt in hoofdzaak als volgt.
Op 25 oktober 2016 heeft de ondernemer de voorgenomen tariefsverhoging van 2,71% per 2017 aan de oudercommissie voorgelegd met het verzoek om binnen 4 weken, derhalve uiterlijk 25 november 2016, te reageren. Op 8 november 2016 heeft de oudercommissie aan de ondernemer verzocht om over enkele punten een nadere toelichting te geven. Op 11 november 2016 heeft de ondernemer een nadere toelichting gegeven. Op 27 november 2016 heeft de oudercommissie advies uitgebracht waarin is aangegeven dat over nog vier onderwerpen een nadere onderbouwing wordt gewenst. Drie onderwerpen zijn in een gesprek op 15 december 2016 en in de schriftelijke toelichting van de ondernemer op 21 december 2016 voldoende opgehelderd. Over één punt, het corrigeren van het inflatiecijfer, blijven partijen van mening verschillen. Eind 2015 was over 2016 een inflatiecijfer geraamd van 1,1%, hetgeen achteraf, ten tijde van het indienen van de klacht, uitkwam op 0,25%. De oudercommissie stelt dat de inflatiecorrectie over 2017, die begroot is op 0,9%, omlaag bijgesteld dient te worden met de meevallende inflatiecorrectie over 2016, zodat de tarieven over 2017 daarmee worden verlaagd. Dit omdat bij personeelskosten ook wordt teruggekeken; als over 2016 met terugwerkende kracht CAO-afspraken blijken te gelden, worden deze over 2017 verrekend. Dit dient daarom volgens de oudercommissie bij een meevallende inflatie over 2016 eveneens gedaan te worden. Volgens de oudercommissie heeft de ondernemer in het gesprek van 15 december 2016 erkend dat dit niet correct is, maar weigert hij desondanks de tarieven aan te passen.
De ondernemer heeft op 28 november 2016 aangegeven dat het advies van de oudercommissie te laat is uitgebracht, namelijk op 28 november 2016, terwijl de deadline 25 november 2016 was. De oudercommissie meent echter, zoals op 29 november 2016 is aangegeven, dat zij nog op tijd is met het advies omdat de termijn van vier weken pas gaat lopen vanaf het verkrijgen van de nadere toelichting op 11 november 2016. Bovendien meent de oudercommissie dat het advies, nu de datum 25 november op een vrijdag valt, op 27 november op tijd is gegeven, namelijk voor de eerstvolgende werkdag, maandag 28 november. De oudercommissie meent daarom dat deze geringe termijnoverschrijding niet ertoe heeft geleid dat de ondernemer minder tijd had om te onderbouwen waarom het advies wel of niet is meegenomen. Ondanks het verzet van de oudercommissie en het verzoek om een nieuwe afspraak te maken heeft de ondernemer op 30 november 2016 de nieuwe tarieven aan de ouders kenbaar gemaakt.
De oudercommissie heeft de ondernemer in de gelegenheid gesteld om voor 20 december 2016 met een alternatieve oplossing te komen. De ondernemer heeft in het telefoongesprek van 22 december 2016 aangegeven geen alternatieve oplossing te kunnen bieden. Partijen komen er in onderling overleg dus niet uit. De oudercommissie heeft de klacht daarom ingediend bij de commissie.
De oudercommissie verlangt dat de tarieven per 1 januari 2017 door de ondernemer naar omlaag worden bijgesteld, ter verrekening van de lager uitgevallen inflatiecorrectie over 2016.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Het enige twistpunt is nog het inflatiepercentage voor 2017. De ondernemer betwist dat hij in het gesprek van 15 december 2016 erkend zou hebben dat het gehanteerde inflatiepercentage niet correct is; hij heeft alleen bevestigd dat de uiteindelijke inflatie over 2016 niet is meegenomen in het door hem gehanteerde inflatiepercentage voor 2017. De ondernemer bestaat al sinds 2009 en heeft altijd het door het CPB gehanteerde inflatiepercentage voor de tariefstijging van het komende jaar gehanteerd. Dit betreft een zeer reële raming van het inflatiecijfer. De Brancheorganisatie Kinderopvang hanteert dit percentage in het eigen advies over de kostenontwikkeling eveneens. De ondernemer acht het niet redelijk dit CPB inflatiepercentage achteraf te corrigeren als het werkelijke inflatiecijfer blijkt af te wijken van het vooraf door het CPB geraamde percentage. Daarbij merkt de ondernemer nog op dat als het tarief bij een achteraf meevallende inflatie omlaag bijgesteld zou moeten worden, dit omgekeerd ook omhoog bijgesteld zou moeten worden bij een hoger uitvallende inflatie, hetgeen niet wenselijk is.
De ondernemer heeft voor de volledigheid contact gehad met zijn accountant, die veel ervaring heeft in de kinderopvangbranche, en deze heeft bevestigd dat de ondernemer op de juiste wijze met het inflatiepercentage is omgegaan. De accountant heeft toegelicht dat het inflatiecijfer is opgebouwd uit diverse onderdelen. Voor de ondernemer zijn met name levensmiddelen en huisvesting van belang. De kosten van levensmiddelen zijn in 2016 met 1% gestegen en de kosten van huisvesting met 0,6%, hetgeen beide hoger is dan de gemiddelde inflatiecorrectie over 2016, die uiteindelijk uitkwam op 0,3%. Daarnaast zijn de daadwerkelijke huisvestingskosten van de ondernemer met 2,2% gestegen. Feitelijk is de tariefverhoging dus juist onvoldoende om de gestegen posten te compenseren. De accountant acht het daarom in strijd met het belang van de kinderopvang om de tariefstelling te matigen met het verschil tussen de geraamde en de daadwerkelijke inflatiecorrectie over 2016.
Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende naar voren gebracht.
De samenwerking tussen de oudercommissie en de ondernemer verloopt stroef, al gaat het iets beter dan bij de aanvang in juni 2016. Zo is de oudercommissie het er niet mee eens dat de ondernemer van de gesprekken met de oudercommissie twee soorten notulen hanteert, namelijk interne, uitgebreide notulen en externe, beknoptere notulen; alleen de externe notulen met de uitkomsten van de besluiten worden met de ouders gecommuniceerd. Dit omdat de ouders niet alles hoeven te weten over de achtergronden van de besluitvorming. De notulen van november 2016 zijn daardoor nog steeds niet geaccordeerd.
De ondernemer verzoekt, zo begrijpt de commissie, de klacht van de oudercommissie ongegrond te verklaren.
Beoordeling van het geschil
Het geschil betreft in feite alleen nog de vraag of de ondernemer, in afwijking van het advies van de oudercommissie, het besluit kon nemen om de voorgenomen tariefsverhoging van 2,71% per 1 januari 2017 in te voeren en dan met name, of hij de gehanteerde inflatiecorrectie component in stand kan houden, zonder deze te verrekenen met het verschil tussen het verwachte inflatiecijfer voor 2016, namelijk 1,1%, en het inflatiecijfer dat daadwerkelijk in 2016 is gerealiseerd, namelijk 0,3%.
Ingevolge artikel 1.60 van de Wet op de Kinderopvang en kwaliteitseisen Peuterspeelzalen moet de ondernemer de oudercommissie in de gelegenheid stellen advies uit te brengen over een voorgenomen besluit tot tariefswijziging. De ondernemer kan slechts van het advies afwijken indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet. Zowel de ondernemer als de ouders en de oudercommissie zijn immers gebaat bij een financieel gezonde organisatie.
In het algemeen geldt dat bij de beantwoording van de vraag of de ondernemer van het advies van de oudercommissie mocht afwijken, aan de commissie slechts een marginale toetsing toekomt; op grond van artikel 1.66b van de Wet op de Kinderopvang wordt slechts getoetst of de ondernemer bij afweging van de belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Aan de ondernemer komt een bepaalde mate van vrijheid toe bij het bepalen van de tariefsverhoging, zolang deze binnen redelijke grenzen blijft.
De commissie is van oordeel dat de ondernemer in dit geval in de mails van 25 oktober 2016 en 11 november 2016 de prijsverhoging op voldoende wijze heeft onderbouwd en in zijn mail van 28 november 2016 op voldoende wijze heeft gemotiveerd waarom hij van het advies van de oudercommissie van 27 november 2016 is afgeweken. De ondernemer geeft aan dat het voor hem al jarenlang gebruikelijk is om bij het vaststellen van de tarieven aansluiting te zoeken bij de prognoses die het CPB aan het eind van een jaar doet voor het daarop volgende jaar. Bij het CPB prijsindexcijfer gaat het om een inschatting van de inflatie in het jaar erop, zodat dit cijfer zich leent voor een inschatting van de toekomstige kosten. Naar het oordeel van de commissie is het alleszins redelijk dat de ondernemer de prijsverhoging vaststelt op basis van het door het CPB gehanteerde te verwachten inflatiepercentage, zonder dit achteraf naar beneden bij te stellen. Omgekeerd stelt de ondernemer, indien de inflatie achteraf hoger blijkt te zijn, de prijs evenmin naar boven bij. Bovendien volgt de ondernemer hiermee het advies van de brancheorganisatie over de verwachte algemene kostenstijging. Overigens blijkt uit de verklaring van de accountant van de ondernemer van 3 februari 2017 dat het inflatiecijfer is opgebouwd uit diverse onderdelen en dat de voor de ondernemer van belang zijnde onderdelen in 2016 meer zijn gestegen dan het werkelijke inflatiecijfer.
De ondernemer heeft aangegeven dat hij de loonstijging in 2016 ten gevolge van CAO afspraken daarentegen wilde doorberekenen nu hier slechts gedeeltelijk rekening mee was gehouden bij de tariefstelling in 2016. De commissie komt dit niet onredelijk voor, aangezien het in dat geval gaat om een concrete kostenpost die is ontstaan ten gevolge van concrete loonkostenstijgingen op grond van de voor de ondernemer geldende CAO.
De commissie begrijpt de gedachtegang van de oudercommissie dat er wat voor te zeggen valt dat indien een vooraf gedane schatting lager uitvalt dan begroot, het verschil meegenomen wordt naar het opvolgende jaar, zodat de schatting van het jaar erop met het verschil tussen de schatting en de werkelijke waarde wordt gecorrigeerd. Dit neemt echter niet weg dat de commissie van oordeel is dat het uiteindelijke resultaat van de door de ondernemer gehanteerde rekenmethode alleszins redelijk is en het voor het overige aan de ondernemer is een bepaalde methode te volgen. Naar het oordeel van de commissie heeft de ondernemer aannemelijk gemaakt dat een aantal factoren invloed heeft op de prijsstijging en dat bij het vaststellen van het tarief getracht wordt een zo goed mogelijke inschatting te maken van alle te verwachten en reeds gerealiseerde wijzigingen. Ook volgt de commissie het standpunt van de ondernemer dat er op een gegeven moment geen tijd meer was voor nader overleg omdat de nieuwe tarieven op tijd aan de ouders bekendgemaakt dienden te worden nu immers het streven van ondernemer was de wijziging per 1 januari 2017 in te laten gaan.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend is de commissie daarom van oordeel dat de ondernemer in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om van het advies van de oudercommissie af te wijken en de tariefsverhoging per januari 2017 in te voeren.
De commissie is ten aanzien van het volgen van de adviesprocedure nog het volgende gebleken. Partijen zijn beiden niet alert geweest op de toepassing van het eigen reglement waarin zorgvuldig is weergegeven op welke wijze het adviestraject moet worden doorlopen. In zoverre kan het niet volgen van die procedure dan ook niet alsnog leiden tot de gegrondheid van de klacht, te meer nu bovendien het wel strikt volgen van de procedure tot een zelfde negatieve (gemotiveerde) besluitvorming van de ondernemer had geleid. Daarbij neemt de commissie in haar overweging nog mee dat partijen inmiddels ook overeenstemming hebben bereikt om te komen tot betere samenwerking.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie acht de klacht ongegrond.
Het door de oudercommissie verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang en Peuterspeelzalen op 10 maart 2017.