Commissie: kinderopvang
Categorie: betalingovereenkomst
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
121284
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Partijen hebben geen schriftelijke overeenkomst, slechts mondelinge afspraken. De ouder is het niet eens met de in rekening gebrachte prijs en uren van de opvang. Zij wil een specificatie van de uren. De ondernemer geeft geen duidelijkheid over het aantal afgenomen uren, maar vraagt wel rente en incassokosten. De commissie is van oordeel dat de ondernemer als professionele partij had moeten zorgen dat basale afspraken duidelijk worden vastgelegd en geeft de ouder gelijk.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kosten van kinderopvang van de twee zoons van de consument in de periode augustus tot december 2017.
De consument heeft de klacht op 15 december 2017 schriftelijk voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het vragenformulier dat op 14 november 2018 is ontvangen. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
De consument heeft gedurende vier maanden voor twee kinderen gebruik gemaakt van kinderopvang bij de ondernemer. Het jongste kind ging van september tot december 2017 naar dagopvang en het oudste kind ging in december 2017 twee keer naar de BSO. De consument koos voor opvang bij de ondernemer omdat zij flexibele opvang wilde. Zij heeft vooraf in een gesprek met de ondernemer gevraagd of haar jongste kind twee keer in de week een paar uur kon komen en dat was geen probleem. Per 1 november 2017 is de consument met een nieuwe baan begonnen en kwam het jongste kind op twee vaste dagen per week.
Na ontvangst van de eerste factuur heeft de consument daartegen bezwaar gemaakt omdat het aantal gefactureerde uren niet klopte en niet was uitgegaan van het besproken uurtarief van € 6,35, maar extra kwartieren berekend waren tegen een ander tarief. De consument heeft dit op 8 november 2017 aan de ondernemer kenbaar gemaakt en verzocht om een specificatie van de factuur. Deze heeft zij niet ontvangen.
Op 17 november 2017 is de ondernemer bij de consument thuis langsgekomen voor de ondertekening van het contract. De consument heeft het contract niet ondertekend omdat ze niet wist of ze nog van de opvang gebruik zou blijven maken. Dit mede omdat de haal- en brengtijden waren veranderd en de ondernemer ineens een minimumafname verlangde van 5,5 uur per dag. In dit gesprek vroeg de consument nogmaals om een urenspecificatie. De ondernemer heeft toegezegd dat de eerdere facturen gecrediteerd zouden worden en dat alleen de daadwerkelijk afgenomen uren in rekening gebracht zouden worden, maar dit is nooit gebeurd. Op de facturen van november en december 2017 stonden eveneens honderden extra kwartieren vermeld. De consument heeft ook daarvan een specificatie en uitleg verzocht, maar deze evenmin ontvangen. In december 2017 heeft de consument de opvang van beide kinderen opgezegd.
Volgens de overzichten van de consument van 23 november 2017 en 1 april 2019 heeft zij, samengevat, de volgende opvanguren bij de ondernemer afgenomen:
- In augustus: 3,5 uur;
- In september: 4, 11, 18, 21 en 28 september van 9 tot 12.30, 5 x 3,5 = 17,5 uur;
- In oktober: 3, 5, 16, 24, 26, 30 en 31 oktober 3 x 3,5 + 4 x 6 = 34,5 uur;
- In november: 2, 6, 7, 9, 10, 13, 14, 16, 20, 21, 23, 24, 27, 28 en 30 november, 113 uur;
- In december: 1, 4, 5, 7, 12 en 14 december, 42 uur.
In totaal komt dit uit op 210,50 uur.
Sinds februari 2018 dreigt de ondernemer via een deurwaarder met incassomaatregelen, maar de consument weigert te betalen omdat zij nog steeds geen gecorrigeerde facturen heeft ontvangen.
De consument wenst dat de ondernemer correcte facturen stuurt, namelijk alleen voor de uren dat de opvang is afgenomen en zonder extra kwartieren, waarbij het afgesproken tarief van € 6,35 per uur wordt gehanteerd.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het verweerschrift dat op 22 december 2018 is ontvangen. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
De consument heeft de ondernemer in augustus 2017 benaderd voor de opvang van haar jongste zoon. Zij wenste een contract voor flexibele opvang. In het intakegesprek zijn de verschillende opvangvormen besproken. Tijdens dit gesprek is volgens de ondernemer besproken dat de vaste haal- en brengmomenten plaatsvinden tussen 6 en 9.30 uur, 12.30 en 14 uur en 16.30 en 20 uur, zodat er tussen deze momenten in rust is en volledige aandacht voor de kinderen. Nadien wenste de consument ook een plaatsingsovereenkomst aan te gaan voor haar oudste zoon.
De ondernemer heeft de consument een plaatsingsovereenkomst aangeboden, maar de consument wilde deze niet ondertekenen omdat zij toch geen kinderopvangtoeslag kreeg en de overeenkomst verder niet nodig had. Volgens de ondernemer is vanuit de organisatie verschillende malen benadrukt dat zij geen kinderopvangtoeslag zou krijgen zolang de overeenkomst niet ondertekend was. Om de consument tegemoet te komen is de directie op een vrijdagavond bij de consument langsgegaan om uitleg te geven.
Bij het opstellen van de facturen is volgens de ondernemer afgesproken dat de minimale afname 5,5 uur is en dat voor alle afgenomen tijd boven de 5,5 uur extra kwartieren worden berekend. De ondernemer stelt dat deze voorwaarden ruimschoots zijn besproken.
Volgens de op 18 februari 2019 door de ondernemer overgelegde facturen en de op 12 maart 2019 overgelegde urenspecificatie heeft de consument in de periode augustus tot december 2017 de volgende opvanguren afgenomen, waarbij de opvangdagen van minder dan 5,5 uur op 5,5 uur zijn afgerond:
- Augustus 2017: 5,5 uur + 2 kwartier = 6 uur (zoon 1);
- September 2017: 27,50 uur + 1 kwartier = 27,75 uur (zoon 1);
- Oktober 2017: 38,5 uur + 12 kwartier = 41,50 uur (zoon 1);
- November 2017: 82,5 uur + 154 kwartier = 121 uur (zoon 1);
- December 2017: 44 uur + 97 kwartier = 68,25 uur (zoon 1) en 13,75 uur (zoon 2).
In totaal komt dit volgens de ondernemer uit op 278,25 uur, uitgaande van de afronding naar boven indien minder dan 5,5 uur is afgenomen.
De ondernemer stelt zich daarom op het standpunt dat de consument aan opvangkosten in totaal een bedrag van € 1.871,31 verschuldigd is. De ondernemer vordert tevens rente en incassokosten. De consument heeft de facturen niet betaald, ook niet voor het onbetwiste gedeelte. De ondernemer heeft de vordering uit handen gegeven aan de deurwaarder. Volgens de ondernemer wordt de betalingsverplichting door het aanhangig maken van deze procedure niet opgeschort. De ondernemer vindt het teleurstellend dat de consument pas bijna een jaar na beëindiging van de opvang en geruime tijd nadat de deurwaarder het dossier in handen kreeg, een klacht bij de ondernemer heeft ingediend en deze procedure aanhangig heeft gemaakt.
De ondernemer verzoekt daarom, zo begrijpt de commissie, de klacht van de consument ongegrond te verklaren.
Beoordeling van het geschil
Het geschil betreft de opvangkosten van de twee zoons van de consument voor dagopvang c.q. BSO bij de ondernemer in de periode augustus tot december 2017 resp. december 2017. De commissie wijst allereerst erop dat de overgelegde concept-plaatsingsovereenkomsten niet door de consument zijn ondertekend. Partijen hebben slechts mondelinge afspraken gemaakt. De commissie merkt in dit verband op dat de ondernemer in artikel 2 van de concept-plaatsingsovereenkomsten heeft vermeld dat slechts opvang wordt verleend na ondertekening van de plaatsingsovereenkomst. Het had op de weg van de ondernemer gelegen om voor de nakoming daarvan zorg te dragen en, zolang de consument weigerde te ondertekenen, geen opvang te bieden.
De commissie overweegt dat beide partijen hun stellingen onvoldoende met stukken hebben onderbouwd. Zelfs de in geschil zijnde facturen zijn aanvankelijk niet overgelegd, maar pas nadat deze door de commissie zijn opgevraagd. In het dossier ontbreken schriftelijke stukken waaruit blijkt wat partijen voordat de opvang is ingegaan, zijn overeengekomen over de af te nemen uren en het tarief. Dit zijn basale afspraken die vooraf duidelijk dienen te zijn. De commissie kan zich voorstellen dat de ondernemer met goede bedoelingen toch met de opvang is begonnen. Het gaat echter om een zakelijke transactie, waarbij op de professionele partij de plicht rust om de gemaakte afspraken duidelijk vast te leggen. Nu er geen schriftelijke overeenkomst is gesloten, komt het voor rekening van de ondernemer dat er onvoldoende duidelijkheid is over hetgeen is afgesproken.
De consument stelt dat zij ervan uitging dat zij ook minder dan 5,5 uur per dag kon afnemen en dat er slechts één vast uurtarief is overeengekomen, te weten € 6,35 per uur. De ondernemer stelt zich op het standpunt dat minimaal 5,5 uur per dag afgenomen diende te worden en dat dit tarief alleen gold voor de minimumafname van 5,5 uur, waarna een tarief van € 1,98 per kwartier gehanteerd zou worden. Nu de ondernemer niet heeft kunnen aantonen dat deze afspraken zijn gemaakt en de commissie het niet aannemelijk acht dat de consument wekenlang haar kind na 3,5 uur ophaalt in de wetenschap dat zij voor 5,5 uur opvang zou moeten betalen, zal de commissie uitgaan van de door de consument gestelde afspraken dat het mogelijk was om minder dan 5,5 uur per dag af te nemen en dat het vaste uurtarief van € 6,35 per uur is overeengekomen.
Voor wat betreft het aantal afgenomen uren in de periode augustus tot september 2017 achtte de commissie zich ter zitting van 20 februari 2019 onvoldoende geïnformeerd om zich daarover een oordeel te vormen. Om die reden is ter zitting bij beide partijen een urenregistratie opgevraagd. Deze is op 12 maart 2019 van de ondernemer ontvangen en op 1 april 2019 van de consument.
Volgens het door de consument overgelegde overzicht is in de periode augustus tot december 2017 in totaal 213 uur afgenomen. Volgens het door de ondernemer overgelegde overzicht is in deze periode in totaal 278,25 uur afgenomen. De opvangdagen van minder dan 5,5 uur zijn daarbij echter omhoog afgegrond naar 5,5 uur. Uitgaande van het daadwerkelijk door de ondernemer genoteerde aantal uren komt de commissie uit op het volgende overzicht:
- Augustus 2017: 3,5 uur (zoon 1);
- September 2017: 19,25 uur (zoon 1);
- Oktober 2017: 39,75 uur (zoon 1);
- November 2017: 120,75 uur (zoon 1);
- December 2017: 68,25 uur (zoon 1) en 11,25 uur (zoon 2).
In totaal komt dit, uitgaande van het overzicht van de ondernemer en de werkelijk afgenomen uren, naar het oordeel van de commissie uit op 262,75 uur.
De urenopgave van de consument van 213 uur wijkt aanzienlijk af van de urenopgave van de ondernemer van 262,75. Voor de commissie is het achteraf niet meer na te gaan welk der partijen een nauwkeuriger urenadministratie heeft overgelegd. De commissie is van oordeel dat beide partijen in verzuim zijn geweest bij het naar behoren onderbouwen van hun standpunten. De commissie zal daarom, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, de beide urenopgaven middelen op 240 uur. Uitgaande van het totaal van 240 uur en het uurtarief van € 6,35 komt het door de consument verschuldigde bedrag naar het oordeel van de commissie daarmee uit op € 1.524,–.
De ondernemer heeft tevens rente en incassokosten gevorderd. Nu de ondernemer de vordering uit handen heeft gegeven aan de deurwaarder zonder in te gaan op de herhaaldelijk gemaakte inhoudelijke bezwaren van de consument, kunnen de kosten van de deurwaarder naar het oordeel van de commissie niet op de consument worden verhaald. De consument heeft immers meerdere malen schriftelijk aangegeven dat zij het niet met de gefactureerde bedragen eens is en meerdere malen een specificatie verzocht. De ondernemer heeft onder meer op 21 november 2017 schriftelijk toegezegd dat alleen de daadwerkelijk afgenomen uren gefactureerd zullen worden en dat over de maanden september en oktober 2017 creditnota’s verzonden zullen worden. Deze zijn door de ondernemer echter niet verstrekt. Onder deze omstandigheden is de ondernemer naar het oordeel van de commissie niet gerechtigd om rente en incassokosten in rekening te brengen. Ook de door de ondernemer betaalde behandelingskosten, waarvan de ondernemer na de zitting een factuur heeft overgelegd, blijven naar het oordeel van de commissie voor rekening van de ondernemer.
Voor wat betreft de door de consument destijds gewenste overeenkomst in verband met de kinderopvangtoeslag over 2017, welke thans niet meer aangevraagd kan worden, is de commissie van oordeel dat het niet alleen op de weg van de ondernemer, maar ook op die van de consument heeft gelegen om een overeenkomst te laten opstellen. Nu de consument ook voor haar oudste twee kinderen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang kan zij ermee bekend worden verondersteld dat slechts toeslag wordt verkregen na ondertekening van een kinderopvangovereenkomst.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht van de consument gegrond moet worden geacht.
Ingevolge het reglement van de commissie zal de commissie tevens bepalen dat de ondernemer het klachtengeld aan de consument dient te vergoeden.
Dit brengt mee dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
De commissie:
- verklaart de klacht van de consument gegrond;
- beslist dat de consument, van het door de ondernemer gevorderde bedrag van € 1.871,31, een bedrag van € 1.524,– aan de ondernemer verschuldigd is;
- bepaalt dat de consument geen rente en incassokosten verschuldigd is;
- bepaalt dat de ondernemer een bedrag van € 25,– dient te vergoeden aan de consument ter zake van het klachtengeld, zodat de consument in totaal nog een bedrag van € 1.499,– aan de ondernemer verschuldigd is;
- bepaalt dat betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies;
- bepaalt dat het meer of anders gevorderde wordt afgewezen
Aldus beslist op 8 april 2019 door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. drs. E.I.P.M. Weijnen, voorzitter, mevrouw mr. S.A.M.F. Sjoukes en mevrouw E.C. Rosemünd, leden, in aanwezigheid van mr. M.E. Taams-van Hoeken, secretaris.