Commissie: BSO
Categorie: Contract
Jaartal: 2015
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
2009-KIN09-0061
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Een ondernemer is niet verplicht om een overeenkomst met de consument aan te gaan en mag aanvullende voorwaarden stellen, zoals een proefperiode van drie maanden.
In geschil is de vraag of de ondernemer onder de gegeven omstandigheden extra voorwaarden mag verbinden aan de BSO-plaatsing van de kinderen van de consument en voorts de vraag of de ondernemer is gehouden de consument een plaats op de door hem gewenste dagen aan te bieden. Standpunt van de consument Het standpunt van de consument luidt samengevat en in hoofdzaak als volgt. De consument heeft in 2006 gedurende korte tijd gebruik gemaakt van opvang voor zijn oudste zoon. Vanwege een gebeurtenis in het kinderdagverblijf van de ondernemer had de consument op dat moment geen vertrouwen meer in de opvang en heeft hij zijn oudste zoon in juli 2006 met onmiddellijke ingang bij het kinderdagverblijf weggehaald en heeft hij bovendien een klacht ingediend tegen de betrokken leidster en de directeur. Hierbij heeft hij echter wel te kennen gegeven dat zijn zoon ingeschreven moest blijven voor de buitenschoolse opvang. De consument heeft destijds aangegeven er vertrouwen in te hebben dat zijn zoon wel veilig zou zijn in de naschoolse opvang omdat hij dan een stuk ouder en weerbaarder zou zijn. De ondernemer heeft daarop te kennen gegeven dat van plaatsing pas sprake kan zijn indien het wederzijdse vertrouwen mondeling wordt hersteld. De consument heeft zowel mondeling als schriftelijk bevestigd dat hij voldoende vertrouwen heeft in de buitenschoolse opvang van de ondernemer. Desondanks heeft de ondernemer gesteld dat het vertrouwen van zijn kant alleen kan worden hersteld indien de consument aanvullende voorwaarden ondertekent, welke onder andere een proeftijd van drie maanden opleggen. Ondanks aandringen door de consument heeft de ondernemer nimmer duidelijk en gemotiveerd aangegeven waarom hij van zijn kant geen vertrouwen heeft in de consument. De consument heeft zijn oudste zoon (geboren 12 januari 2006) in augustus 2006 tegen betaling van administratiekosten bij de ondernemer aangemeld voor buitenschoolse opvang. Met de ondernemer is de afspraak gemaakt dat de ondernemer minimaal twee maanden van te voren een plaatsingsaanbod zou doen, zodra er een plek vrijkomt. Het aanbod dient dan binnen vijf dagen te worden geaccepteerd waarna er een contract wordt opgesteld. Een en ander conform het plaatsingsbeleid van de ondernemer. De consument is van mening dat de ondernemer deze afspraak moet nakomen en dat hij er voorts op mag vertrouwen dat dit contract wordt opgesteld onder de voorwaarden zoals die bij iedere andere ouder/verzorger gelden en dat er geen barrières worden opgeroepen door het stellen van speciale voorwaarden. De consument maakt derhalve bezwaar tegen de speciale voorwaarden die de ondernemer in een contract met hem wil opnemen, met name tegen de proeftijd van drie maanden. De consument acht deze voorwaarden onredelijk, discriminerend en niet in het belang van het kind. De ondernemer handelt daarmee in strijd met wettelijke regels, regels van redelijkheid en billijkheid en het contract met de basisschool. Per brief van 9 november 2009 heeft de ondernemer aangegeven dat er op de door de consument gewenste dagen (maandag, woensdag en donderdag) geen plaats is in de buitenschoolse opvang voor de oudste zoon van de consument. Volgens de toepasselijke voorwaarden vindt plaatsing plaats naar datum van inschrijving. De zoon van de consument staat al sinds hij een half jaar oud is op de wachtlijst en de consument heeft hem daar bewust op laten staan. De ondernemer heeft dus drie-en-een-half jaar de tijd gehad om hem in te plannen. Omdat het aan de ondernemer te wijten is dat de overeenkomst noodgedwongen door de consument moest worden beëindigd dient de voorrang die bestond omdat al gebruik werd gemaakt van opvang door de ondernemer, te worden gehandhaafd. Dat de ondernemer later de inschrijvingsvoorwaarden voor nieuwe inschrijvingen heeft veranderd doet hieraan niets af. De consument betwist dat sprake is van capaciteitsgebrek. Volgens de directie van de basisschool waar zijn zoon naar toe zal gaan, is er geen enkele leerling op deze school die niet op de gewenste dagen door de ondernemer kon worden opgevangen en sinds de inschrijving van de zoon van de consument is de capaciteit van de opvang uitgebreid met extra locaties. De consument is van mening dat zijn oudste zoon kan worden opgevangen op de gewenste dagen en dat de ondernemer ten onrechte de opvang weigert vanwege een gebrek aan capaciteit, dan wel dat andere kinderen voorrang hebben boven zijn zoon. Ter zitting heeft de consument voorts nog aangegeven dat hem niet duidelijk is waar hij precies aan moet voldoen dan wel wat de ondernemer van hem verlangt om in aanmerking te komen voor opvang van zijn kinderen. De consument is van mening dat de ondernemer buitenschoolse opvang voor zijn beide kinderen dient te bieden onder de normale/gebruikelijke voorwaarden en dat in ieder geval de proeftijd moet komen te vervallen. Bovendien verlangt de consument dat de ondernemer schriftelijk bevestigt dat zijn oudste zoon, net als ieder ander kind van zijn basisschool, gewoon in aanmerking komt voor buitenschoolse opvang op de gewenste dagen. Standpunt van de ondernemer Het standpunt van de ondernemer luidt samengevat en in hoofdzaak als volgt. De ondernemer acht zich juridisch niet verplicht een plaatsingsovereenkomst aan te gaan, noch uit hoofde van de wet, noch uit hoofde van de algemene voorwaarden. Evenmin volgt uit de overeenkomst tussen de ondernemer en de betrokken basisschool voor de ondernemer een acceptatieverplichting ter zake de te verzorgen naschoolse opvang. Nog afgezien van het feit dat het door de consument aangehaalde artikel 4 van de betreffende overeenkomst geen derdenbeding is in de zin van artikel 6:253 BW waarop ouders een beroep kunnen doen, miskent de consument dat genoemd artikel handelt over verplichtingen ten aanzien van de inrichting en benaderbaarheid van de fysieke locatie en niets van doen heeft met een vermeende acceptatieplicht. Voorts is de ondernemer van mening dat zich omstandigheden kunnen voordoen die het voor de ondernemer ondoenlijk maken de opvang op zich te nemen. Meestal gaat het dan om kinderen die extra zorg en aandacht nodig hebben, echter in dit geval is de oorzaak gelegen in het feit dat de ondernemer de plaatsing afhankelijk stelt van het herstel van het wederzijds vertrouwen met de consument en zijn echtgenote. Deze voorwaarde is gebaseerd op de gebeurtenissen op 13 juli 2006, op de moeizame samenwerking met de consument en zijn echtgenote in de daaraan voorafgaande weken en op hun disproportionele reactie in de periode na 13 juli 2006. De ondernemer acht het contact met ouders van essentieel belang en daarvoor is wederzijds vertrouwen en respect onontbeerlijk. De medewerkers van de ondernemer hebben de disproportionele reactie van de consument en zijn echtgenote na het incident op 13 juli 2006 als bedreigend ervaren en ook daarvoor liet de samenwerking met de consument en zijn echtgenote te wensen over, waardoor een goede overdracht aan het begin en aan het eind van de dag niet goed mogelijk was. Voorts is de ondernemer in de periode na het incident niet in de gelegenheid gesteld de relatie te normaliseren. De consument stelt weliswaar dat hij zijn vertrouwen in de ondernemer heeft uitgesproken, maar tijdens de gesprekken die van maart tot juli 2009 hebben plaatsgevonden heeft de consument van dit vertrouwen geen blijk gegeven. Ondanks het feit dat de consument door de Klachtencommissie in overwegende mate in het ongelijk werd gesteld volhardt de consument in zijn eerdere verwijten. Voorts getuigt de wijze waarop de consument zich uitlaat over de bij het incident betrokken medewerkster niet van tact en respect. De ondernemer acht het derhalve wenselijk en noodzakelijk, in het belang van de kinderen van de consument en de overige kinderen die aan de ondernemer zijn toevertrouwd, alsook in het belang van de medewerkers dat in de praktijk wordt aangetoond dat de samenwerking met de ouders nu wèl goed verloopt en dat de overdracht op een ordentelijke, professionele en gebruikelijke manier plaatsvindt. Tijdens de proefperiode van drie maanden (na aanvang van de plaatsing van hetzij de oudste zoon, hetzij de jongste zoon) zal er reguliere opvang plaatsvinden en vindt er reguliere evaluatie plaats over de wijze waarop de opvang verloopt. Indien na drie maanden het team kinderopvang oordeelt dat de opvang onverhoopt moeilijk verloopt omdat de begeleiding van de kinderen van de consument en/of de andere kinderen in het gedrang komt wordt na overleg met de directeuren de opvang zonodig stop gezet. Tijdens een gesprek met de ouders, begeleidsters en de directeuren wordt eventueel stopzetten van de opvang besproken en steeds zal naar alternatieven worden gezocht. Dit neemt niet weg dat de ondernemer zijn bijdrage zal blijven leveren aan het welslagen – zodra een plaats beschikbaar komt – van de opvang van de kinderen van de consument. Mocht de proefperiode onverhoopt niet naar behoren verlopen dan zijn er voldoende organisaties in de vestigingsplaats en omgeving die de naschoolse opvang van de kinderen op zich kunnen nemen. In reactie op de klacht over de per brief van 9 november 2009 aangeboden dagen beroept de ondernemer zich op de voorrangsregels in het gehanteerde plaatsingsbeleid. Het enkele staan op de wachtlijst biedt, anders dan de consument suggereert, geen garantie op een plek. De plaatsingsprocedure van de oudste zoon van de consument heeft geheel conform het beleid plaatsgevonden. Ter zitting heeft de ondernemer, in reactie op de opmerking van de consument, nog aangegeven dat hij twee afspraken met de consument wil maken: een afspraak over de inachtneming van de huisregels door de consument en een afspraak over wederzijds respect. Als de consument afspraken daarover zou nakomen dan zou het vertrouwen zijn hersteld. De ondernemer verzoekt de commissie de klachten ongegrond te verklaren. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. De ondernemer beroept zich met recht op het grondbeginsel van de contractsvrijheid. In beginsel staat het partijen vrij om een overeenkomst te sluiten met wie zij wensen en met de inhoud die zij wensen, een en ander behoudens uit de wet voortvloeiende voorschriften en beperkingen. Nu noch de wet, noch door de ondernemer gehanteerde voorwaarden de ondernemer daartoe verplichten is de ondernemer niet gehouden om met de consument een plaatsingsovereenkomst aan te gaan. Aan een tussen de ondernemer en de betreffende basisschool bestaande overeenkomst kan de consument niet rechtstreeks rechten ontlenen tenzij deze overeenkomst daarin uitdrukkelijk voorziet. Dit is echter niet gebleken. Ook aan de nog steeds voortdurende inschrijving op de wachtlijst van de ondernemer kan de consument geen onvoorwaardelijk recht op een plaatsingsaanbod van de ondernemer ontlenen nu de ondernemer reeds in het verleden de plaatsing afhankelijk heeft gemaakt van het herstel van het vertrouwen tussen partijen. De ondernemer is derhalve niet verplicht met de consument een plaatsingsovereenkomst aan te gaan. De door de ondernemer voorgestelde aanvullende voorwaarden vallen eveneens binnen de contractsvrijheid. Zij zijn niet in strijd met de wet en vormen een aanvulling op de door de ondernemer gehanteerde Algemene Voorwaarden. De commissie acht bovendien de aangepaste aanvullende voorwaarden, zoals ter zitting en in het verweerschrift onder 42 toegelicht, niet dermate belastend dat de ondernemer deze in redelijkheid niet zou mogen opnemen. De commissie neemt daarbij in acht dat met de overeen te komen evaluatie- en voortgangsgesprekken het voorgestane doel, herstel van het wederzijds vertrouwen, wordt gediend en voorts dat in de aangepaste aanvullende voorwaarden de overeenkomst eerst na afloop van de proefperiode van drie maanden kan worden beëindigd en niet, zoals in het aanvankelijk aan de consument voorgelegde concept “per direct”. De commissie acht derhalve de in tweede instantie door de ondernemer voorgestelde aanvullende voorwaarden niet onredelijk. Ter zake het bezwaar van de consument tegen het plaatsingsaanbod van 9 november 2009 is de commissie van oordeel dat de consument, waar het betreft de plaatsing van zijn oudste zoon, rechten kan ontlenen aan het plaatsingsbeleid zoals dat van toepassing was ten tijde van de inschrijving op de wachtlijst. Dit plaatsingsbeleid kent evenwel bij plaatsing in de BSO een voorrangsregeling voor kinderen die het kinderdagverblijf al bezoeken. Nu de zoon van de consument het kinderdagverblijf, na een verblijf van slechts enkele weken, reeds in 2006 heeft verlaten voldoet hij niet aan dit doorstromerscriterium en is de ondernemer niet gehouden hem met voorrang te plaatsen. Dat de consument meent dat het aan de ondernemer te wijten is dat hij de opvang destijds heeft beëindigd doet daar niet aan af. Voorts is de ondernemer slechts gehouden de consument een plaats aan te bieden indien en voor zover er capaciteit is. Dat er geen capaciteitsgebrek zou zijn op de door de consument verlangde dagen heeft de consument slechts gesteld, maar niet bewezen of aannemelijk gemaakt. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing Het door de consument verlangde wordt afgewezen. Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, op 16 december 2009.