Commissie: Kinderdagverblijf
Categorie: Oudercommissie
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
2018-116585
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
De ouder diende een klacht in omdat hij vindt dat hij en zijn kinderen de dupe zijn van zijn lidmaatschap van de oudercommissie. In het reglement van de oudercommissie staat niets over het opzeggen van een kindplaats als de ouder lid is van de oudercommissie. Duidelijk is wel dat de ondernemer moeite had met de rol van de ouder in de oudercommissie. Uit de stukken blijkt dat de herroeping van de opzegging van de opvang van de zoon te maken had met het zich terug trekken als lid van de oudercommissie. De commissie vindt dit zeer onprofessioneel. Leden van de oudercommissie moeten hun taak als lid van de oudercommissie kunnen uitoefenen zonder bevreesd te moeten zijn dat dit gevolgen heeft voor de opvang van hun kind(eren).
Het feit dat de ondernemer pas een maand voor aanvang bekend werd dat de dochter niet kon doorstromen naar de naschoolse opvang is ook onprofessioneel, zeker niet nadat een medewerker via whatsapp aan heeft gegeven dat de dochter kon doorstromen naar de naschoolse opvang. De klacht is gegrond en de ondernemer moet de ouder een deel van de kosten voor extra reistijd en opvang vergoeden.
Het geschil ziet op de gang van zaken wat betreft de plaatsing op/doorstroom van het kinderdagverblijf naar de BSO van de ondernemer en onprofessioneel handelen van de ondernemer jegens de consument (lid oudercommissie) en diens kinderen.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de consument op het volgende neer.
De consument stelt dat hij door de ondernemer moedwillig en op onrechtmatige wijze uit de oudercommissie is gezet, waarbij de ondernemer een NSO plaats aan zijn dochter heeft onthouden en de opvang voor zijn zoon eenzijdig heeft opgezegd.
De consument is in november 2016 algemeen lid geworden van de oudercommissie van een vestiging van de ondernemer. Kort daarna is een discussie ontstaan over een prijsverhoging die zonder onderbouwing door de directie doorgevoerd zou worden. Deze gang van zaken vond de consument onacceptabel. Vervolgens heeft de consument op 24 november 2016 een email van de directie van de ondernemer ontvangen waarin de intenties van de consument in twijfel getrokken werden.
Over deze email heeft op 29 november 2016 een gesprek plaatsgevonden tussen de directie en de voorzitter van de oudercommissie samen met de consument. Tijdens dit gesprek bleken meerdere zaken bij de ondernemer niet op orde. Er werd beterschap beloofd door de directie.
Hierna is door de directie van de ondernemer een persoonlijke aanval ingezet op de consument en zijn familie om hen uit de organisatie te verwijderen.
– Er was plotseling geen plek meer voor zijn dochter op de naschoolse opvang (NSO), terwijl deze eerder mondeling was toegezegd. De ondernemer reageerde zeer traag op de klacht. De consument was gedwongen zijn dochter elders onder te brengen en, omdat nergens volledige opvang geboden kon worden, zelf aanvullende opvang te regelen;
– Leden van de oudercommissie werden door de directie benaderd met het verzoek de consument de volgende vergadering uit de oudercommissie te stemmen. De beide leden zijn hierop niet ingegaan;
– Door de directie is de werking van de oudercommissie tegengewerkt door vergaderingen te weigeren waarbij de consument aanwezig zou zijn;
– Omdat de oudercommissie werd tegengewerkt heeft de consument op persoonlijke titel mediation aangevraagd bij het Klachtenloket Kinderopvang. Deelname aan deze mediation is door de ondernemer geweigerd;
– Toen na de weigering om aan mediation deel te nemen door de voorzitter van de oudercommissie aangedrongen werd op het hervatten van de oudercommissie-vergaderingen, ontving de consument op 27 februari 2017, daags voor de vergadering, zonder opgave van redenen, een eenzijdige opzegging van de plaatsingsovereenkomst voor dagopvang van zijn zoon;
– De consument heeft hierop telefonisch contact gezocht met de directeur van de ondernemer met de vraag of de opzegging te maken had met zijn positie in de oudercommissie en of zijn zoon zou kunnen blijven als de consument zich zou terugtrekken uit de oudercommissie. Dit bleek het geval te zijn en toen de consument aangaf zich de volgende vergadering te zullen terugtrekken als lid van de oudercommissie, is de opzegging ingetrokken. Dit is op 1 maart 2017 per email bevestigd. De consument voelde zich door deze actie bedreigd en geïntimideerd.
De consument en zijn vrouw voelden zich niet meer veilig bij de opvang van de ondernemer omdat een aantal veiligheidszaken, zoals toegangshekjes voor de peutergroep of drangers op het toegangshek pas na veel aandringen, of helemaal niet, werden geregeld. Zij durfden hierover evenwel geen opmerkingen te maken omdat zij bang waren dat het contract weer direct opgezegd zou worden en er geen alternatief was voor de opvang waar de consument en zijn vrouw van afhankelijk zijn in verband met hun werk.
Na een jaar is elders een opvangplek vrijgekomen voor het zoontje van de consument, waar direct gebruik van gemaakt is. Op 24 november 2017 is de opvang bij de ondernemer opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden per 1 februari 2018.
De consument is van mening dat hij stelselmatig is bedreigd en geïntimideerd door de ondernemer, waarmee een goed functioneren als lid van de oudercommissie is tegengewerkt. Ook is over de rug van zijn kinderen een strijd gevoerd over geld (doorvoeren van prijsverhogingen in 2017 en 2018). Door dit handelen van de ondernemer zijn ouders die gebruik maken van de opvang van de ondernemer benadeeld en het gezin van de consument in het bijzonder.
De consument wenst een materiële schadevergoeding van in totaal € 2.760,– en een immateriële schadevergoeding van in totaal € 8.000,–.
De materiële schade bestaat uit:
a. Extern in te huren opvang in verband met geen opvang bij KDV [naam van het kinderdagverblijf] (½ dag = 4 uur per week) gedurende week 8 2017 tot en met week 37 2017= 29 weken* 4 uur* € 10,– per uur = € 1.160,–;
b. Extra reistijd in verband met het halen en brengen van de kinderen 1 uur per dag gedurende week 8 2017 tot en met week 37 2017 = 29 weken *3 dagen per week* 1 uur* € 50,– per uur = € 1.600,–.
De immateriële schade bestaat uit:
a. Letselschade dochtertje van de consument. Dit in verband met het uit haar veilige omgeving halen van een 4-jarig kind in een moeilijke periode waarin de verwerking plaatsvindt van haar doodgeboren broertje en de overgang naar de lagere school ad
€ 2.500,–;
b. Letselschade zoontje van de consument in verband met het uit zijn veilige omgeving halen van een 2,5 jaar oud kind ad € 2.500,–;
c. Letselschade in verband met smaad, stelselmatige bedreigingen en intimidaties van de consument/oudercommissielid ad € 3.000,–;
Daarnaast eist de consument dat de directie van de ondernemer een brief stuurt naar alle ouders van de oudercommissie [naam van de oudercommissie] waarin wordt aangegeven dat de consument onheus is behandeld als oudercommissielid door de directie van de ondernemer en dat dit de reden is van het vertrek van diens kinderen bij de ondernemer en van het feit dat de consument zijn taak als lid van de oudercommissie niet heeft kunnen uitvoeren en de belangen van de ouders niet heeft kunnen behartigen.
Voorts wenst de consument dat de prijsverhoging van 2017 wordt teruggedraaid voor alle vestigingen van de ondernemer omdat deze verhogingen op onjuiste wijze doorgevoerd zijn. Daarnaast wenst de consument dat het Reglement van de oudercommissie NSO en KDV van alle vestigingen van de ondernemer wordt aangepast conform het model van BOinK, met in het bijzonder de bepaling dat ouders die zitting hebben in de oudercommissie onschendbaar zijn.
Ter zitting is door de consument – in hoofdzaak – nog het volgende aangevoerd.
De app van de pedagogisch medewerker van 26 oktober 2016 ziet op doorstroom van dagopvang naar NSO. De consument en zijn vrouw hebben in 2016 meermaals gevraagd om een schriftelijke bevestiging dat de doorstroom van de dagopvang naar de NSO voor zijn dochtertje geregeld was. In de zomer van 2016 was al mondeling toegezegd door de vestigingsmanager dat dit geen probleem was en dat het kind op de lijst zou worden gezet. Ook op de ouderavond van 25 oktober 2016 is dit besproken en is door zowel de pedagogisch medewerker als de vestigingsmanager mondeling gemeld dat doorstroom geen enkel probleem was. Naar aanleiding van het verzoek om dit schriftelijk te bevestigen, is de app van de pedagogisch medewerker ontvangen. Als het voor iedereen duidelijk was dat altijd een inschrijfformulier nodig was, dan was dit eerder gemeld en had de consument dat uiteraard al veel eerder ingevuld. Een inschrijfformulier is voor 16 december 2016 evenwel nooit ter sprake gekomen en van andere ouders heeft de consument begrepen dat kinderen zijn doorgestroomd zonder dat een inschrijfformulier is ingevuld. Het argument dat een inschrijfformulier altijd nodig is gaat volgens de consument dan ook niet op. Het argument dat het inschrijfformulier nodig is om te bezien naar welke basisschool kinderen gaan, gaat volgens de consument in dit geval ook niet op. Al vanaf het begin van de opvang was duidelijk naar welke school zijn dochtertje zou gaan. Mede op basis daarvan is de keuze voor de ondernemer gemaakt. Dit had dus bekend moeten zijn bij de ondernemer. De consument heeft in januari 2017 geen inschrijfformulier meer ingevuld omdat dit geen enkel nut leek te hebben, aangezien de ondernemer begin januari 2017 liet weten dat er in 2017 geen plaatsingsmogelijkheden meer waren op de NSO. Omdat zijn dochtertje iets meer dan een maand later naar de basisschool zou gaan, was het nodig om zekerheid te hebben. De consument heeft begrepen dat de oudercommissie wist van een wachtlijst voor de NSO maar dat uit de verstrekte informatie begrepen was dat deze slechts voor nieuwe instromers was, niet voor doorstromers.
De consument is er vast van overtuigd dat zijn kritische houding in de oudercommissie ertoe heeft geleid dat de ondernemer heeft gezocht naar manieren waarop de consument niet langer in de oudercommissie zitting kon hebben.
De gespannen sfeer ontstond al direct tijdens het eerste overleg van de oudercommissie in november. In de mail van 24 november 2016 stelt de ondernemer weliswaar dat hij het fijn vindt dat de consument in de oudercommissie zit maar tevens wordt aangegeven dat een vervelend gevoel is overgehouden aan de vergadering als gevolg van opmerkingen van de consument alsmede dat wordt gehoopt dat de consument met de juiste intenties lid is geworden van de oudercommissie.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, waaronder het verweerschrift van de ondernemer van 26 april 2018 en het aanvullende verweerschrift van 28 september 2018. In de kern komt het betoog van de ondernemer op het volgende neer.
De ondernemer betwist de stelling van de consument dat hij de consument belemmerd heeft in zijn uitvoering van taken als lid van de oudercommissie en dat hij de consument moedwillig uit de oudercommissie heeft gezet.
De ondernemer wijst erop dat de consument slechts één vergadering van de oudercommissie heeft bijgewoond. Tijdens die vergadering zijn de tarieven voor 2017 besproken, waarbij de meerderheid van de oudercommissie akkoord ging. De consument kon zich hier als enige niet in vinden maar heeft zich tijdens de vergadering wel akkoord verklaard met de tarieven. Later kwam hij daarop terug en bleef hij hameren op het feit dat hij de tariefverhoging onacceptabel vond. Op 29 november 2016 heeft een ingelast gesprek plaatsgevonden tussen de ondernemer en de consument en de voorzitter van de oudercommissie. Tijdens dit overleg is getracht er met de consument uit te komen en een oplossing te zoeken voor het ongenoegen. De consument gedroeg zich tijdens dit overleg wederom op een negatieve manier. Hij beloofde beterschap maar handelde daar vervolgens niet naar.
De consument benaderde dagelijks andere ouders en medewerkers. Hierbij gaf hij aan dat hij een klacht had ingediend en uitte hij zich zeer negatief over de ondernemer. Diverse ouders en medewerkers lieten de ondernemer weten het handelen van de consument niet prettig te vinden en verzochten de ondernemer hier iets aan te doen.
De ondernemer betwist ook dat hij een vergadering met de consument heeft geweigerd. De ondernemer heeft slechts aan de voorzitter van de oudercommissie voorgesteld om de consument tijdelijk op non-actief te stellen vanwege (de schijn van) belangenverstrengeling bij de consument en omdat de ondernemer zich na het overleg van 29 november 2016 zeer bedreigd en geïntimideerd voelde. De consument had inmiddels een klacht ingediend inzake de tariefwijziging, waarbij hij het, ondanks diverse verzoeken van de ondernemer om het personeel en andere ouders niet hierin te betrekken, nodig vond om de ondernemer in een kwaad daglicht te plaatsen.
De ondernemer ontkent voorts dat door de directie een poging is gedaan om de consument uit de oudercommissie te krijgen, door de voorzitter van de oudercommissie en het andere lid van de oudercommissie te verzoeken om de consument de volgende vergadering van de oudercommissie weg te stemmen. De ondernemer erkent wel dat ter sprake is gekomen dat er wellicht een onhoudbare situatie was ontstaan en dat de motieven van de consument in twijfel werden getrokken. Er was een persoonlijke vete ontstaan tegen de directie van de ondernemer, waarbij deze eraan twijfelde of de consument nog objectief als lid van de oudercommissie over zaken kon meedenken.
De ondernemer is van mening dat de consument zich niet integer en niet op een manier die past bij de verwachtingen die de ondernemer mag hebben van een lid van de oudercommissie gedroeg. Gelet op het ernstig verwijtbare handelen van de consument en de onrust die de consument veroorzaakte, kon van de ondernemer niet langer gevergd worden om vergaderingen samen met de consument door te laten gaan.
De consument heeft vervolgens zelf besloten zijn lidmaatschap in de oudercommissie per direct op te zeggen.
Mediation zoals door de consument voorgesteld achtte de ondernemer niet zinvol. Volgens de ondernemer zegt het genoeg dat na negen jaar van gemoedelijk vergaderen met de oudercommissie na één vergadering met de consument mediation nodig zou zijn.
De ondernemer kan zich ook niet vinden in het verwijt van de consument dat er ondanks een mondelinge toezegging geen plaats was op de NSO voor diens dochtertje. De ondernemer ontkent met klem dat aan de consument en of zijn echtgenote door personeelsleden mondelinge toezeggingen zijn gedaan dat er een plek voor hun dochtertje zou zijn op de NSO van de ondernemer. De ondernemer ontkent daarnaast dat, zo er al een dergelijke mondelinge toezegging zou zijn gedaan, deze bindend is. Artikel 1.3 van de algemene plaatsingsvoorwaarden bepaalt dat afspraken met personeel de ondernemer niet binden, tenzij deze afspraken schriftelijk door de ondernemer worden bevestigd.
De consument wist of behoorde bovendien te weten dat de plaatsingsovereenkomst van zijn dochtertje automatisch zou eindigen op het moment dat zij vier jaar werd. Dit staat in de plaatsingsovereenkomst en de algemene plaatsingsvoorwaarden. Ook was duidelijk dat voor de NSO een nieuwe plaatsingsovereenkomst gesloten diende te worden.
De ondernemer heeft de consument diverse keren verzocht een inschrijfformulier in te zenden, zodat hij rekening kon houden met een plaatsing voor het dochtertje van de consument. Dit omdat er een wachtlijst voor de NSO was. Dit was ook bekend bij de oudercommissie. Er is onvoldoende capaciteit om alle kinderen van de kinderdagopvang ook een plaats op de NSO aan te bieden en tevens worden niet alle scholen in de gemeente aangereden. Medewerkers weten dit en zullen derhalve geen toezeggingen doen en zullen ouders naar de directie doorsturen.
De ondernemer is van mening dat hij voldoende heeft meegedacht over de situatie. Hij heeft meermalen laten weten de mogelijkheden te willen onderzoeken en bereid te zijn mee te denken over een oplossing na ontvangst van een inschrijfformulier. De consument en zijn echtgenote hebben, ondanks meerdere verzoeken van de ondernemer om een inschrijfformulier in te zenden, hieraan geen gehoor gegeven. Zij hebben een klacht ingediend, waarop de ondernemer naar behoren heeft gereageerd.
Het is volgens de ondernemer puur toeval dat het feit dat het dochtertje van de consument niet kon doorstromen naar de NSO samenviel met een periode waarin de consument lid was van de oudercommissie en een klacht had ingediend.
De ondernemer betwist voorts dat hij ooit met de consument heeft afgesproken dat het terugtrekken van de consument uit de oudercommissie een voorwaarde was om zijn zoontje op de opvang te laten blijven.
De ondernemer wijst erop dat de consument zowel ouders als personeel lastig viel met zijn ongefundeerde mening vol verwijten en negativiteit over de ondernemer. Hij klaagde dagelijks bij het brengen en halen van zijn kinderen bij het personeel van de ondernemer op een onvriendelijke, agressieve, overheersende, intimiderende manier. Medewerkers voelden zich hierdoor geïntimideerd, werden angstig en konden hun werk niet meer in een voor hen veilige omgeving uitvoeren. De consument veroorzaakte hierdoor veel onrust op de vestiging. De ondernemer heeft na een zoveelste klacht van het personeel besloten de opvang van het zoontje van de consument te beëindigen met inachtneming van een maand opzegtermijn, in de hoop dat hierdoor de rust zou terugkeren op de vestiging. De ondernemer zag geen andere mogelijkheid.
De ondernemer was hiertoe gerechtigd op grond van artikel 8.2 van de algemene voorwaarden, waarin is bepaald dat beide partijen de overeenkomst schriftelijk kunnen opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van een maand.
Direct na de opzegging heeft de consument telefonisch contact opgenomen met de ondernemer. Hij heeft daarbij zijn excuses gemaakt. Hij beloofde wederom beterschap en zegde toe ouders niet langer te benaderen en medewerkers niet meer te zullen intimideren. Hierop heeft de ondernemer besloten de consument een tweede kans te geven en heeft hij de opzegging ingetrokken. Bijna acht maanden later heeft de consument zelf de opvang voor zijn zoontje opgezegd.
De ondernemer ontkent dat toegangshekjes pas na lang aandringen gerepareerd werden. Als een toegangshekje kapot is wordt dat dezelfde dag nog gerepareerd.
De ondernemer is primair van mening dat de door de consument gevorderde schadevergoedingen niet toewijsbaar zijn nu de klachten van de consument volgens hem ongegrond zijn.
Daarnaast is het tijdstip van het ontstaan en de oorzaak van de schade niet duidelijk en is de vordering van de consument onvoldoende onderbouwd.
Er is geen causaal verband tussen de opzeggingen van de opvangovereenkomsten voor de kinderen van de consument en de gestelde schade.
De vordering van de consument tot betaling van materiële en immateriële schadevergoeding dient volgens de ondernemer dan ook afgewezen te worden.
Subsidiair stelt de ondernemer dat ook in het geval dat mocht blijken dat de ondernemer op enigerlei wijze zou hebben toegezegd dat het dochtertje van de consument kon doorstromen naar de NSO of indien zou blijken dat de ondernemer in de overige klachtonderdelen onrechtmatig zou hebben gehandeld, de vordering dient te worden afgewezen.
De ondernemer verwijst hierbij naar artikel 9 van de algemene voorwaarden. In artikel 9.1 staat dat de ondernemer, behoudens opzet of grove schuld, door de consument te bewijzen, geen enkele aansprakelijkheid draagt voor enige schade. Daarnaast staat dat de ondernemer nimmer aansprakelijk kan zijn voor schade ontstaan door het niet, onjuist of onvolledig verstrekken van informatie aan ouders over de opvang van een kind. De causaliteit tussen het door de consument gevorderde en het handelen van de ondernemer is volgens de ondernemer niet onomstotelijk vast komen te staan. De ondernemer valt geen verwijt te maken van het niet kunnen doorstromen, noch valt dit onder het risico van de ondernemer, waardoor schadeplichtigheid jegens de consument zou ontstaan.
De consument heeft de ondernemer ook nooit geïnformeerd dat hij schade zou lijden indien zijn dochtertje niet automatisch zou doorstromen. Hierdoor heeft de consument de ondernemer de mogelijkheid ontnomen om een oplossing te vinden en schade te voorkomen, alsmede om zijn bewijspositie veilig te stellen.
Voorts wijst de ondernemer erop dat indien een vordering van de consument tot betaling van schadevergoeding zou worden toegewezen, er sprake zou zijn van ongerechtvaardigde verrijking.
De vordering van de consument om aan alle ouders een brief te sturen waarin wordt aangegeven dat de consument onheus is behandeld als lid van de oudercommissie en dat dit de reden is van het vertrek van zijn kinderen bij de ondernemer, alsmede van het feit dat de consument zijn taak als lid van de oudercommissie niet heeft kunnen uitvoeren, dient volgens de ondernemer eveneens te worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de vordering inzake de prijsverhoging van 2017 nu deze op rechtmatige wijze met instemming van de oudercommissie is doorgevoerd en de commissie de consument met betrekking tot dit klachtonderdeel al niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hetzelfde geldt voor de vordering inzake het reglement van de oudercommissie.
De consument heeft volgens de ondernemer ook geen belang bij de toewijzing van de vorderingen tot rectificatie, aangezien gesteld nog onderbouwd is dat, en het volstrekt onaannemelijk moet worden verondersteld, dat de consument nog terug zal keren naar de opvang van de ondernemer.
De ondernemer verzoekt de commissie:
– de consument in zijn klachten en vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze ongegrond te verklaren;
– De consument te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, een bedrag aan salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
Ter zitting is door de ondernemer – in hoofdzaak – nog het volgende aangevoerd.
De ondernemer betwist dat de consument de app van een pedagogisch medewerker kon opvatten als een toezegging dat het dochtertje van de consument kon doorstromen naar de NSO. De consument kon en moest weten dat de pedagogisch medewerker een dergelijke toezegging niet kon doen en dat er een wachtlijst was. De pedagogisch medewerker voelde zich zo onder druk gezet door de consument dat zij een geruststellend bericht heeft gezonden. Maar zelfs als de consument dit verkeerd begrepen heeft en dacht dat dit een formele toezegging was, dan is dit rechtgezet door de mails die de directie heeft gezonden in december 2016 en januari 2017. De consument en zijn echtgenote zijn vervolgens niet ingegaan op het verzoek van de ondernemer om een inschrijfformulier in te zenden maar hebben een klacht ingediend. Daarmee hebben zij duidelijk gemaakt niet verder te willen met de ondernemer en is de ondernemer de kans ontnomen om samen met hen naar een oplossing te zoeken. Er was op dat moment ook nog helemaal geen sprake van een gespannen situatie zoals daarna. Dit blijkt ook wel uit een mail van 24 november 2016 waarin de ondernemer aangeeft blij te zijn dat de consument in de oudercommissie zit.
De ondernemer heeft de brief waarin de plaatsingsovereenkomst voor het zoontje van de consument wordt opgezegd bewust kort gehouden en de motivering voor de opzegging niet genoemd. Deze was bekend bij de consument want hij was al meerdere keren verzocht zich anders te gedragen. De ondernemer heeft op verschillende manieren getracht om de door de consument veroorzaakte onrust op te lossen maar dit lukte niet, zodat niets anders restte dan de overeenkomst op te zeggen.
De ondernemer heeft ook niet meer gereageerd op de mail van de consument van 1 maart 2017 waarin hij aangeeft dat hij volgens afspraak uit de oudercommissie zou stappen. Dit is voor kennisgeving aangenomen. Het is zeker niet zo dat het opstappen uit de oudercommissie door de ondernemer als voorwaarde is gesteld; dit was een eigen beslissing van de consument.
Beoordeling
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie heeft zich in haar voorbeslissing van 4 juli 2018 onbevoegd verklaard de klachten die de consument heeft ingediend namens de oudercommissie te behandelen en de consument ontvankelijk verklaard in zijn overige klachten.
De commissie zal derhalve thans nog slechts de klachten van de consument behandelen voor zover deze niet betreffen de klachten die de consument heeft ingediend namens de oudercommissie.
In de kern beklaagt de consument zich erover dat de ondernemer hem als een ongewenst lid van de oudercommissie zag en dit op verschillende manieren tot uitdrukking heeft gebracht, waarbij de kinderen van de consument ook de dupe zijn geworden van het handelen van de ondernemer.
In dit kader overweegt de commissie dat in de Wet kinderopvang in artikel 1.58 tot en met 1.60 de instelling en de taak van een oudercommissie is neergelegd, alsmede de vaststelling van een reglement voor de oudercommissie en het adviesrecht. In artikel 1.58 lid 4 is bepaald dat de leden van de oudercommissie worden gekozen uit en door de ouders van wie de kinderen in het kindercentrum of door tussenkomst van het gastouderbureau worden opgevangen. In lid 6 is neergelegd dat de oudercommissie haar eigen werkwijze bepaalt.
De commissie overweegt voorts dat de oudercommissie haar medezeggenschap slechts naar behoren kan uitoefenen indien haar leden niet bevreesd behoeven te zijn dat hun handelen als lid van de oudercommissie gevolgen heeft voor de opvang van hun kind(eren).
De commissie overweegt dat in het huishoudelijk reglement, behorend bij het modelreglement oudercommissie, opgesteld in samenwerking tussen belangenorganisaties van zowel houders als ouders, is op dit punt opgenomen dat geschillen tussen een oudercommissielid en de houder aangaande het uitvoeren van regulier oudercommissiewerk in geen geval kunnen leiden tot het opzeggen van de kindplaats van die ouder door de houder.
Voorts is met betrekking tot een situatie waarin de houder, de oudercommissie of een substantieel deel van de ouders meent dat een bepaald lid van de oudercommissie niet functioneert, bepaald dat de houder of de oudercommissie kan verzoeken om een lid van de oudercommissie voor een bepaalde termijn uit te sluiten van de werkzaamheden van de oudercommissie. Een dergelijk verzoek kan alleen worden gedaan wanneer het betreffende lid het overleg met de houder, dan wel de werkzaamheden van de oudercommissie, ernstig belemmert. Een dergelijk verzoek kan ingediend worden bij de geschilleninstantie (indien van toepassing) of anders de rechter.
De overige leden van de oudercommissie of ouders kunnen het aftreden van een oudercommissielid verzoeken wanneer een in het reglement van de oudercommissie opgegeven deel van de ouders aangeeft het vertrouwen te zijn verloren. De houder kan in gesprek gaan met het betreffende lid en hem/haar verzoeken om af te treden. Daarna heeft de houder de mogelijkheid om bij de overige leden van de oudercommissie en ouders alle of bepaalde werkzaamheden van het lid van de oudercommissie ter discussie te stellen.
Ernstige belemmering houdt in dat de doelen van de oudercommissie, zoals het creëren van een werkbare situatie die recht doet aan de belangen van alle ouders, niet worden nagestreefd.
Uit deze binnen de branche gebruikelijke gang van zaken, volgt dat het niet de houder is die kan bepalen dat een lid van de oudercommissie aftreedt en bovendien dat het opzeggen van de opvang nimmer aan de orde kan zijn als sprake is van een geschil aangaande het uitvoeren van regulier oudercommissiewerk door een lid van de oudercommissie en de houder.
In de onderhavige zaak is in het reglement van de oudercommissie niets opgenomen met betrekking tot geschillen tussen oudercommissie en houder en/of het (vermeend) niet functioneren van een lid van de oudercommissie. In artikel 4 van het toepasselijke reglement is wel opgenomen dat de oudercommissie haar eigen werkwijze bepaalt.
De commissie overweegt dat naar haar oordeel uit de overgelegde stukken en hetgeen partijen ter zitting nog hebben aangevoerd duidelijk is geworden dat de ondernemer aantoonbaar moeite had met de wijze waarop de consument invulling gaf aan zijn medezeggenschap als lid van de oudercommissie. Ook is de commissie van oordeel dat de consument voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de ondernemer de consument niet in de oudercommissie wilde hebben.
Of dit een rol heeft gespeeld bij het niet laten doorstromen van het dochtertje van de consument naar de NSO van de ondernemer kan naar het oordeel van de commissie evenwel in het midden blijven. Naar het oordeel van de commissie had van de ondernemer meer mogen worden verwacht in een situatie waarin vast is komen te staan dat door een medewerker van de ondernemer een schriftelijke toezegging is gedaan dat het dochtertje kon doorstromen.
De commissie is van oordeel dat de consument mocht verwachten dat deze schriftelijke toezegging voldoende was. Voor zover de ondernemer niet op de hoogte was van deze toezegging door een medewerker, ligt dit naar het oordeel van de commissie in de risicosfeer van de ondernemer. Het beroep op de bepaling in de algemene voorwaarden dat afspraken met personeel de ondernemer niet binden, tenzij deze afspraken schriftelijk door de ondernemer worden bevestigd acht de commissie in deze situatie niet redelijk. Zeker gelet op de schriftelijke toezegging, had van de ondernemer verwacht mogen worden dat hij zo kort voor de overgang van het dochtertje naar de basisschool (per medio februari 2017) alles in het werk had gesteld om alsnog een oplossing te vinden in onderling overleg met de ouders. Door zich heel formeel op te stellen en op 6 januari 2017 slechts te melden dat er in 2017 geen plaatsen zijn, zonder daarbij aan te geven wat de mogelijkheden op korte en langere termijn zijn en pas naar een oplossing te willen zoeken na ontvangst van een inschrijvingsformulier, heeft de ondernemer naar het oordeel van de commissie niet correct en onprofessioneel gehandeld. De commissie acht dit klachtonderdeel gegrond.
Met betrekking tot de eenzijdige opzegging van de opvangovereenkomst voor het zoontje van de consument overweegt de commissie het volgende.
De ondernemer heeft weliswaar aangevoerd dat de reden om het contract voor de opvang van het zoontje van de consument eenzijdig te beëindigen met name gelegen was in de wijze waarop de consument zich als ouder opstelde en niet zozeer gerelateerd was aan zijn lidmaatschap van de oudercommissie maar de commissie acht dit, gelet op hetgeen door partijen is aangevoerd, niet aannemelijk. De commissie acht het ook niet aannemelijk dat de ondernemer de beëindiging van de plaatsingsovereenkomst van het zoontje van de consument heeft ingetrokken op de uitstuitende toezegging van de consument van beterschap. Mede gelet op de inhoud van de mail van de consument van 1 maart 2017 waarin hij aangeeft dat hij zich, zoals afgesproken, zal terugtrekken als lid van de oudercommissie, is de commissie van oordeel dat wel degelijk door de ondernemer voor het ongedaan maken van de beëindiging de voorwaarde is gesteld dat de consument zich zou terugtrekken uit de oudercommissie, dan wel dat deze niet voldoende heeft weersproken dat een vertrek uit de oudercommissie een herroeping van de opzegging tot gevolg zou hebben. Indien dit niet het geval was, dan had het immers in de rede gelegen dat de ondernemer terstond had gereageerd op de mail van de consument van 1 maart 2017 en had benadrukt dat het ongedaan maken van de beëindiging geen enkele relatie had met het vertrek van de consument uit de oudercommissie. Door niet op deze email te reageren, heeft de ondernemer, indien het niet zijn intentie was dat de consument als voorwaarde om de beëindiging ongedaan te maken uit de oudercommissie zou vertrekken, dit ook niet rechtgezet, hetgeen naar het oordeel van de commissie wel van de ondernemer verwacht had mogen worden.
De commissie overweegt voorts dat van een professionele partij als de ondernemer verwacht mag worden dat deze op een professionele manier omgaat met een situatie zoals deze. De (leden van) de oudercommissie moeten hun taak als lid van de oudercommissie kunnen uitoefenen zonder bevreesd te moeten zijn dat dit gevolgen heeft voor de opvang van hun kind(eren). Het gaat dan ook niet aan dat ongenoegen van een ondernemer over het functioneren van een lid van de oudercommissie tot gevolg heeft dat de overeenkomst wordt beëindigd. Het verweer van de ondernemer dat hem geen andere mogelijkheid restte kan naar het oordeel van de commissie niet slagen. De ondernemer had immers zoals hiervoor overwogen diverse andere mogelijkheden om de consument te doen aftreden.
De commissie is van oordeel dat de ondernemer in deze zeer onprofessioneel heeft gehandeld en acht dit klachtonderdeel gegrond.
Dat sprake was van onveilige situaties bij de ondernemer zoals door de consument gesteld, acht de commissie onvoldoende onderbouwd door de consument. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de commissie dan ook ongegrond.
Wat betreft de klacht van de consument op eigen titel inzake de prijsverhogingen in 2017 en 2018 overweegt de commissie het volgende. Naar het oordeel van de commissie is door de consument niet, dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de ondernemer ten aanzien van de tariefverhogingen onjuist heeft gehandeld, dan wel dat het aanblijven in de oudercommissie van de consument tot een lager tarief zou hebben geleid. Dit klachtonderdeel acht de commissie ongegrond.
Met betrekking tot de door de consument gevorderde schadevergoeding overweegt de commissie dat de consument naar haar oordeel een vergoeding van de schade dient te ontvangen voor door hem geleden schade als gevolg van het handelen door de ondernemer met betrekking tot het niet doorstromen van het dochtertje van de consument zoals hiervoor overwogen. De commissie zal evenwel niet het door de consument op dit punt gevorderde bedrag toewijzen maar een door de commissie te bepalen bedrag in redelijkheid en billijkheid, waarbij als uitgangspunt geldt dat de consument slechts een vergoeding ontvangt voor de extra kosten die hij heeft moeten maken doordat zijn dochtertje niet kon doorstromen naar de NSO van de ondernemer zoals toegezegd. De consument heeft aangevoerd dat hij gedurende 29 weken, vier uur een bedrag van € 10,– per uur heeft moeten betalen voor externe opvang. Hierop dient naar het oordeel van de commissie het bedrag in mindering te worden gebracht dat de consument had moeten betalen voor opvang bij de NSO van de ondernemer. De commissie gaat daarbij uit van een uurtarief van € 7,–, zodat voor vergoeding in aanmerking komt een bedrag van € 3,– * 4 (uur) * 29 (weken) = € 348,–. Daarnaast ziet de commissie aanleiding voor een vergoeding van de kosten die de consument heeft moeten maken als gevolg van extra reistijd. De commissie zal hierbij echter niet het door de consument gevorderde bedrag van € 50,– per uur toewijzen, aangezien dit bedrag naar het oordeel van de commissie onvoldoende onderbouwd is. Zo heeft de consument reeds niet aangetoond dat hij als gevolg van de extra reistijd werk is misgelopen. De commissie zal in plaats hiervan een bedrag toekennen voor gederfde vrije tijd dat door de commissie in redelijkheid en billijkheid wordt bepaald op € 2,50 per uur. De commissie zoekt hierbij aansluiting bij het artikel van mr. dr. L.T. Visscher “Verlies van tijd”, gepubliceerd in AVenS op 16 april 2012. Visscher neemt tot uitgangspunt de mate van aantasting van het geluksniveau van een benadeelde, waarin hij vijf gradaties onderscheidt (van enigszins ongelukkig tot miserabel) en vervolgens tot een vergoeding van immateriële schade als gevolg van louter tijdsverlies komt van een bedrag tussen de € 1,50 en € 3,50 per uur, met een gemiddelde van € 2,50 per uur. De commissie komt dan tot een schadevergoeding inzake extra reistijd van 29 (weken) * 3 (dagen) * € 2,50 = € 217,50. Opgeteld leidt dit tot een vergoeding door de ondernemer aan de consument te vergoeden van € 565,50.
De door de consument gevorderde vergoeding van immateriële schade wijst de commissie af, aangezien deze schade naar haar oordeel niet dan wel onvoldoende kan worden vastgesteld.
Ook de overige vorderingen van de consument wijst de commissie af. Het verzoek om de prijsverhoging van 2017 terug te draaien omdat dit klachtonderdeel ongegrond bevonden is, het verzoek om een rectificatie te verzenden, alsmede het verzoek om reglementen aan te passen omdat naar het oordeel van de commissie de consument onvoldoende belang meer heeft bij toewijzing van deze vorderingen nu zijn kinderen niet langer bij de ondernemer worden opgevangen.
Gelet op het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klachten van de consument grotendeel gegrond zijn. De commissie zal derhalve conform haar reglement bepalen dat de ondernemer het klachtengeld ad € 25,– aan de consument dient te vergoeden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De ondernemer dient binnen vier weken na de verzendatum van dit bindend advies een bedrag van € 565,50 aan de consument te voldoen.
Daarnaast dient de ondernemer binnen dezelfde termijn een bedrag van € 25,– aan de consument te vergoeden inzake klachtengeld.
Indien betaling niet binnen voornoemde termijn plaatsvindt, is de ondernemer bovendien wettelijke rente over beide bedragen verschuldigd vanaf de verzenddatum van dit bindend advies.
Aldus beslist op 6 december 2018 door de Geschillencommissie Kinderopvang.