Commissie: Kinderdagverblijf
Categorie: Geldzaken
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
2018-118030
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Volgens de algemene voorwaarden zou de ondernemer een betalingsherinnering en eventueel een aanmaning sturen als een ouder de factuur niet op tijd betaalt. De ondernemer deed dit niet, maar schortte de opvang op tot het betalen van de factuur. De ondernemer handelde in strijd met zijn eigen voorwaarden. Dit is echter geen reden waarom de consument de opvang per direct kon opzeggen. De ouder moet de kosten betalen voor de opvang tot de opzegdatum en de helft van de maand opzegtermijn.
Het geschil ziet op de vraag of de consument de tussen partijen gesloten overeenkomst met betrekking tot kinderopvang rechtsgeldig heeft ontbonden, nadat de ondernemer zijn verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst heeft opgeschort omdat de consument niet tijdig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door de consument overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van de consument op het volgende neer.
De consument maakt met ingang van 1 januari 2016 gebruik van de diensten van de ondernemer. De overeenkomst waarop dit geschil betrekking heeft is gesloten op 14 december 2015.
Op grond van de overeenkomst en de daarop toepasselijke algemene voorwaarden, is de consument gehouden de maandelijks verschuldigde bedragen steeds bij vooruitbetaling uiterlijk vóór de 27e, vóór de genoten opvang, te voldoen.
Op 3 mei 2018 heeft de consument, die op dat moment wegens vakantie in het buitenland verbleef, een email van de ondernemer ontvangen, waarin hem de vraag werd gesteld waarom de maand mei 2018 nog niet door hem was voldaan. Kennelijk was, zo stelt de consument, het banksaldo op 27 april 2018 door omstandigheden, niet toereikend om de verschuldigde kosten bij vooruitbetaling te voldoen. Op 8 mei 2018 heeft de consument bij email gereageerd en toegezegd de kosten van opvang alsnog te zullen voldoen bij terugkomst van vakantie. Hierop heeft de ondernemer aan de consument te kennen gegeven de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen op te zullen schorten totdat de consument de kosten daadwerkelijk zou hebben voldaan, althans in de email staat vermeld dat de opvang niet beschikbaar zou zijn tot de betaling was ontvangen en zichtbaar was op de rekening. Hiervan is de consument erg geschrokken. Omdat de opvang van zijn dochter belangrijker is dan een tijdige betaling, is de consument direct op zoek gegaan naar een andere kinderopvang en heeft hij de overeenkomst met de ondernemer opgezegd c.q. ontbonden. De ondernemer is echter van mening dat de overeenkomst niet direct kan worden ontbonden, daar er een opzegtermijn van twee maanden geldt. Dit vindt de consument een onredelijk standpunt, aangezien het de ondernemer is geweest die hem in een moeilijke situatie heeft gebracht. Inmiddels is ook al de maand juni 2018 bij de consument in rekening gebracht, terwijl de dochter van de consument al sinds 25 april 2018 geen opvang meer heeft genoten bij de ondernemer.
De consument wenst aldus, dat in deze procedure wordt vastgesteld dat de tussen partijen gesloten overeenkomst per 1 mei 2018 is ontbonden en dat hij vanaf dat moment is bevrijd van zijn betalingsverplichtingen jegens de ondernemer.
Standpunt van de ondernemer
Eerst op 6 september 2018 heeft de commissie kennisgenomen van het verweer van de ondernemer. De commissie heeft dat verweer, hoewel ingediend na de gestelde termijn, toch toegelaten, nu de consument ter zitting te kennen heeft gegeven hiertegen geen bezwaren te hebben.
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de ondernemer op het volgende neer.
De ondernemer stelt dat de klacht niet gaat over de door hem geleverde diensten. De kwestie ziet volgens de ondernemer uitsluitend op de omstandigheid dat de consument probeert om onder zijn betalingsverplichting uit te komen. De ondernemer voert in dit verband aan dat de consument tijdig, dat wil zeggen, uiterlijk op de vervaldatum de rekening voor de daarop volgende maand dient te voldoen. De vervaldatum is steeds de 27e van de maand. De consument heeft verzuimd de betaling voor de maand mei 2018 tijdig te voldoen. De consument is bij email van 3 mei 2018 daaraan herinnerd. In plaats van ervoor zorg te dragen dat de betaling alsnog direct via internetbankieren zou worden voldaan, heeft de ondernemer eerst op 8 mei 2018 een bericht van de consument ontvangen, waarin de consument heeft meegedeeld pas bij terugkomst van zijn vakantie te gaan kijken naar wat er precies is misgegaan. Dit is voor de ondernemer onacceptabel, aangezien hij een klein kinderdagverblijf exploiteert en het moet hebben van tijdige betalingen om ook zijn lasten te kunnen dekken. Bij herhaaldelijk missen van de betalingen ontstaan er immers onnodige financiële en continuïteitsrisico’s. Gelet hierop heeft de ondernemer – onder verwijzing naar de door hem gehanteerde algemene voorwaarden – de consument erop gewezen dat het vast beleid is om de opvang van kinderen te weigeren, zolang er nog niet is betaald.
Hoewel op maandag 15 mei 2018 de opvang weer zou behoren te starten en de consument ruimschoots de tijd heeft gehad om alsnog aan zijn betalingsverplichting te voldoen, heeft de consument op zaterdag 12 mei 2018 via een emailbericht laten weten dat hij per direct de overeenkomst wilde beëindigen. Beëindiging van de overeenkomst is volgens de ondernemer toegestaan, zij het dat daarvoor een opzegtermijn van twee maanden heeft te gelden. Volgens de ondernemer eindigde de overeenkomst tussen partijen eerst op 12 juli 2018 en is de consument daarom gehouden om tot die datum aan zijn betalingsverplichtingen ter zake van opvang te voldoen.
De ondernemer verzoekt de commissie de klacht van cliënt ongegrond te verklaren.
Beoordeling van het geschil
De commissie stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 4 van het reglement Geschillencommissie Kinderopvang de commissie bevoegd is een geschil tussen de consument en een ondernemer te behandelen, ongeacht of de ondernemer is geregistreerd bij de commissie. Bij een geregistreerde ondernemer doet de commissie een bindende uitspraak. Bij een niet geregistreerde ondernemer, waarvan in het onderhavige geschil sprake is, doet de commissie een niet bindende uitspraak.
Ter zitting heeft de consument gesteld dat hij erg is geschrokken van het emailbericht van 8 mei 2018, waarin de ondernemer heeft aangekondigd de overeengekomen opvang te zullen gaan opschorten. De consument stelt dat hij op vakantie was en geen mogelijkheden zag om alsnog de rekening op korte termijn te voldoen. Ter toelichting stelt de consument dat de ondernemer er ten onrechte vanuit lijkt te zijn gegaan dat het zomaar mogelijk voor hem was om vanuit het buitenland via zijn telefoon een online betaling te doen, terwijl hij die mogelijkheid helemaal niet had. Dit soort betalingen doet de consument namelijk doorgaans via zijn pc vanuit een beveiligde omgeving. Verder voert de consument aan dat hij erg ontevreden is over de kwaliteit van de opvang. Die is volgens hem niet goed en er worden nauwelijks nog investeringen gedaan. Dit speelt al een lange tijd en de op 8 mei 2018 aangekondigde opschorting van de zijde van de ondernemer, was voor hem de spreekwoordelijke druppel die de emmer heeft doen laten overlopen. Volgens de consument is er derhalve sprake van een situatie waarin hij op goede gronden de overeenkomst tussen partijen direct heeft mogen beëindigen.
De commissie overweegt als volgt. Artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijke Wetboek (BW) bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
Vast is komen te staan dat de consument op grond van de overeenkomst verplicht was om de kosten van kinderopvang voor de maand mei 2018 uiterlijk op 27 april 2018 te hebben voldaan. Verder is vast komen te staan dat een tijdige betaling is uitgebleven. De consument is daaraan nog herinnerd bij zowel de email van 3 mei 2018 als bij de email van 8 mei 2018. In deze laatste mail heeft de ondernemer aan de consument meegedeeld – zonder de consument daarbij nog een nadere betalingstermijn te geven – dat de opvang niet beschikbaar zal zijn tot de betaling is ontvangen en zichtbaar is op de rekening.
Daar waar de consument de ondernemer verwijt dat hij heeft nagelaten een betalingsherinnering c.q. een aanmaning te sturen, ziet de consument over het hoofd dat de rekening met betrekking tot de kosten van kinderopvang een zogenaamde brengschuld is, waarvoor de consument – zoals de ondernemer terecht heeft aangevoerd – zelf te allen tijde verantwoordelijk is.
Een schuldeiser hoeft derhalve in beginsel geen genoegen te nemen met een uitgestelde betaling en kan er op staan dat een op zichzelf opeisbare vordering terstond en ineens wordt voldaan. Het gaat niet aan dat de consument, die op grond van een overeenkomst aan de ondernemer een (of meerdere) bedrag(en) verschuldigd is, eenzijdig de ondernemer een uitgestelde betaling opdringt, terwijl hij op dat moment reeds in verzuim is.
Daar staat echter wel tegenover de omstandigheid dat op de overeenkomst tussen partijen de door de ondernemer gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn. In artikel 16 van deze voorwaarden is – kort gezegd – bepaald dat indien de betaling niet vóór de 27e van de maand heeft plaatsgevonden, de ondernemer na het verstrijken van de uiterste datum de ouders schriftelijk een betalingsherinnering stuurt (lid 5) en als na het verstrijken van de in de betalingsherinnering genoemde betalingstermijn er nog steeds niet is betaald, de ondernemer in dat geval de ouders eerst nog een aanmaning stuurt (lid 7). Dit heeft de ondernemer nagelaten en in plaats daarvan direct aangekondigd de opvang te zullen opschorten.
Naar het oordeel van de commissie heeft de ondernemer met deze handelwijze in strijd met zijn eigen voorwaarden gehandeld.
De vraag of dit een tekortkoming oplevert op grond waarvan de consument de tussen partijen bestaande overeenkomst rechtsgeldig kon ontbinden op 12 mei 2018, dient evenwel ontkennend te worden beantwoord. Zoals hiervoor reeds is overwogen rust op de consument namelijk de verantwoordelijkheid om tijdig aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen en had het onder de gegeven omstandigheden van het geval voor de hand gelegen, dat de consument naar aanleiding van het emailbericht van 8 mei 2018 van de ondernemer eerst nog met de ondernemer contact zou opnemen teneinde nader toe te lichten waarom de consument vanaf zijn vakantieadres niet kon zorgdragen voor betaling. Dit heeft de consument echter nagelaten. In zoverre treft beide partijen dan ook evenveel verwijt voor de ontstane situatie.
Daar waar de consument dan stelt dat niet alleen de aangekondigde opschorting ten grondslag heeft gelegen aan de ontbinding van de overeenkomst, maar óók het feit dat de consument ontevreden was over de geleverde kwaliteit van de geboden opvang, moet geconstateerd worden dat deze klacht niet met stukken is onderbouwd en daarnaast ook helemaal niet gebleken is dat de consument zich hierover in een eerder stadium heeft beklaagd bij de ondernemer.
De commissie is dan ook alles overziend van oordeel dat de consument geen rechtsgeldig beroep toekomt op ontbinding van de overeenkomst. In plaats daarvan zal de commissie uitgaan van de omstandigheid dat de consument bij email van 12 mei 2018 de overeenkomst heeft opgezegd.
In dit verband heeft de ondernemer betoogd dat in geval van opzegging een opzegtermijn heeft te gelden van twee maanden.
Dit verweer gaat naar het oordeel van de commissie niet op. Op grond van de ”Wet van Dam”, wet van 26 november 2010 (Stb. 2010, 789) in werking getreden op 1 december 2011, is de opzegtermijn voor overeenkomsten als de onderhavige immers in beginsel ten hoogste één maand. Een opzegtermijn van meer dan een maand wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn en gesteld noch gebleken is waarom een langere opzegtermijn dan een maand in dit geval redelijk zou zijn. Nu in de overeenkomst en in de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden niet is geregeld tegen welke datum de overeenkomst dient te worden opgezegd, gaat de commissie ervan uit dat de consument op elk moment van de maand de opvang van zijn kind, met een opzegtermijn van een maand, heeft kunnen opzeggen, derhalve tegen 12 juni 2018.
Hoewel de consument in beginsel contractueel is gehouden om de volledige kosten van kinderopvang te voldoen tot 12 juni 2018, komt het de commissie in de omstandigheden van het geval redelijk voor dat de consument alleen de volledige kosten van opvang tot 12 mei 2018, het moment waarop er door hem is opgezegd, verschuldigd is en dat hij daar bovenop over de maand opzegtermijn (de periode vanaf 12 mei tot 12 juni 2018) slechts de helft van het maandelijks tarief ad € 1.065,35 verschuldigd is.
Ten overvloede overweegt de commissie nog het volgende. Bij brief van 28 mei 2018 is de consument aangemaand tot betaling van het bedrag van € 2.540,45, vermoedelijk het bedrag dat de consument in de visie van de ondernemer tot 12 juli 2018 is verschuldigd, vermeerderd met kosten. In die brief maakt de ondernemer aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Die kosten komen echter (op basis van voornoemde brief) niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat in de aanmaning aan de consument een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van [details uitspraak].
Op grond van het vorenstaande volgt dat de klacht deels gegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht deels gegrond.
Ingevolge het reglement bepaalt de commissie dat de ondernemer € 12,50 aan de consument te dient te vergoeden ter zake het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang op 7 september 2018.