Commissie: kinderopvang
Categorie: (on)zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
75354/130979
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Toen het zoontje van de consument bij de opvang van de ondernemer werd opgehaald, was hij niet lekker en moest hij overgeven. In het ziekenhuis bleek dat er een scheurtje in de schedel zat met een bloeding tot gevolg. Het zoontje moest geopereerd worden. Volgens de artsen komt dit door een harde val, maar de ondernemer heeft dit niet gemeld bij de consument. Later is gezegd dat hij wel gevallen is, maar zacht en dat er gekoeld is. Dit past niet bij het letsel. De ondernemer en de politie hebben onderzoek gedaan, maar geen aanwijzingen gevonden voor hoe het letsel van het zoontje is ontstaan. De commissie oordeelt dat het niet duidelijk is of het letsel ontstaan is door nalatigheid van de ondernemer, daarom is het klachtonderdeel over het letsel niet-ontvankelijk. Wel heeft de ondernemer niet goed gecommuniceerd met de consument over het incident door eerst aan te geven dat het zoontje niet gevallen was en later toch wel. Ook had de ondernemer de consument moeten ondersteunen in het contact met de huisartsenpost. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Het geschil betreft vermeende nalatigheid door de ondernemer, waardoor het zoontje van de ondernemer letsel heeft opgelopen, waarna vervolgens de consument door de ondernemer niet direct voldoende is ingelicht.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Op woensdag 7 oktober 2020 heeft de consument haar zoontje rond 18:20 uur opgehaald van het kinderdagverblijf. Hij was onwel, wilde niet drinken en braakte. De consument is direct naar de huisartsenpost gegaan, waar hij is onderzocht door een huisarts. De huisarts die hem heeft onderzocht kon niks vinden dat kon duiden op een oorzaak waardoor haar zoontje onwel was en heeft de consument naar huis laten gaan. De volgende ochtend is de consument naar de eigen huisarts gegaan.
De huisarts schrok toen ze het zoontje van de consument zag en heeft een ambulance gebeld om ervoor te zorgen dat het zoontje zo spoedig mogelijk in het ziekenhuis kon worden onderzocht.
In het ziekenhuis is een scan van zijn hoofd gemaakt, waarop een scheurtje in zijn schedel zichtbaar werd en een geknapt bloedvat wat voor een flinke bloeding en zwelling zorgde tussen zijn schedel en hersenvlies waardoor die zwelling drukte op zijn hersenen. Deze zwelling moest zo snel mogelijk operatief verholpen worden aangezien hij op dat moment nog goed genoeg was om de operatie in te gaan.
Tijdens de operatie is de consument door één van de leidsters gebeld, die informeerde hoe het met haar zoontje ging. De consument heeft haar toen gevraagd of hij gevallen was, artsen gaven aan dat deze bloeding van de afgelopen 24 uur was. De leidster deelde de consument mee dat hij niet was niet gevallen en dat zij de hele dag bij hem was geweest. Later is aan de consument meegedeeld dat haar zoontje toch wel ‘een klein beetje’ was gevallen. Hij zat op zijn knieën op de speelmat, wilde zich optrekken aan de leidster die voor hem zat met een baby op de arm en viel toen om. Artsen geven echter aan dat zo een zwelling normaliter ontstaat door een hardere klap. Na de val is hij hard gaan huilen. De leidster heeft zijn hoofdje gekoeld met een washandje i.p.v. een coldpack. Daarna heeft hij nog “normaal” gehuild. De leidster is vergeten het incident te melden bij de vaste leidster van het zoontje.
De klacht van de consument ziet op het feit dat niet is gemeld dat haar zoontje is gevallen. Later is verteld dat hij is gevallen op het speelkleed. Dat past niet bij het letsel dat is opgelopen. Het langere tijd koelen lijkt niet nodig bij een val op een kleed. De consument heeft zelf de huisartsenpost moeten bellen. Dit werd niet van haar overgenomen door één van de leidsters, terwijl zij beter konden vertellen wat er was gebeurd dan de consument. De consument noemt de communicatie met de ondernemer na het incident slecht.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De ondernemer heeft zijn uiterste best gedaan om te achterhalen wat er op 7 oktober 2020 is gebeurd. Met alle pedagogisch medewerkers is afzonderlijk gesproken maar hieruit kon niet afgeleid of vermoed worden dat letsel van de zoon van de consument op locatie bij de ondernemer is veroorzaakt. De ondernemer heeft geen enkele aanwijzing hoe het letsel van de zoon heeft kunnen ontstaan. De ondernemer begrijpt heel goed dat het voor de consument heel moeilijk te accepteren is dat tot nu toe niet bekend is waardoor het letsel van haar zoon is ontstaan. Ook de ondernemer vindt het moeilijk dat er geen aanwijsbare oorzaak is gevonden. De ondernemer benadrukt dat er zeker geen sprake is van het verdoezelen of achterhouden van informatie. De politie heeft eveneens onderzoek gedaan bij de ondernemer maar uit dat onderzoek is ook niet gebleken hoe het letsel bij het zoontje is ontstaan.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Het geschil betreft vermeende nalatigheid door de ondernemer, waardoor het zoontje van de consument letsel heeft opgelopen (klachtonderdeel 1), waarna vervolgens de consument door de ondernemer niet direct voldoende is geholpen en is ingelicht (klachtonderdeel 2).
De commissie heeft kennis genomen van de door partijen overgelegde stukken; tevens hebben partijen ter zitting een nadere toelichting kunnen geven op de klacht. Nu de commissie haar onderzoek heeft verricht dient zij, alvorens inhoudelijk op klachtonderdeel 1 in te gaan, te beoordelen of de klacht ontvankelijk is.
Op grond van artikel 5 onder a van het reglement van de Geschillencommissie Kinderopvang dient de commissie – voorzover relevant – ambtshalve de consument in zijn of haar klacht niet ontvankelijk te verklaren indien het geschil betrekking heeft op lichamelijk letsel of ziekte, tenzij dit aantoonbaar het gevolg is van het handelen of de nalatigheid van de ondernemer, in dat geval is de consument wel ontvankelijk inzake de gevolgen met uitzondering van letselschade.
Aan de commissie ligt primair de vraag voor, in hoeverre het opgelopen letsel bij de zoon van consument aantoonbaar aan de ondernemer is te wijten. De commissie komt tot de conclusie dat de lezing van de consument en die van de ondernemer van elkaar verschillen en dat op basis van hetgeen door partijen naar voren is gebracht voor de commissie niet is vast te stellen hoe een en ander is gegaan. De consument is ervan overtuigd dat het letsel is oplopen gedurende het verblijf bij de ondernemer, door een andere val dan de door de ondernemer gemelde val op het speelkleed nu het letsel niet kan zijn opgelopen door zo’n val op een speelkleed. De ondernemer stelt dat niet is komen vast te staan dat het letsel is opgelopen bij de ondernemer en dat slechts sprake is geweest van een val op het speelkleed, waar dusdanig ernstig letsel niet door kan zijn ontstaan.
De commissie beschikt over a) een verklaring van de medewerker die bij een voorval aanwezig is geweest waarvan zowel de consument als de ondernemer stellen dat dit voorval niet heeft kunnen leiden tot het letsel bij het zoontje en b) verklaringen van medewerkers die het zoontje van de consument aan het einde van de dag nog hebben gezien en c) de enkele stelling van de consument, die daarbij niet aanwezig is geweest, dat het letsel van haar zoontje in het kinderdagverblijf is opgelopen.
De stelling van de consument dat de arts in het ziekenhuis heeft aangegeven dat het letsel moet zijn ontstaan bij de ondernemer is onvoldoende onderbouwd. In een brief van het Radboud ziekenhuis die door de consument is overgelegd is te lezen dat de val op het kinderdagverblijf op 7 oktober 2020 verklarend kan zijn voor het ontstaan van het epiduraal hematoom. Hiermee wordt naar het oordeel van de commissie niet zonder meer aangetoond dat het letsel bij de ondernemer is ontstaan en aan de ondernemer is te wijten. De beschreven val is immers door de consument zelf aan de arts medegedeeld terwijl eerstgenoemde ook van oordeel is dat juist die val niet heeft kunnen leiden tot dat letsel.
Nu voor de commissie niet is komen vast te staan dat het lichamelijk letsel van het zoontje van de consument het gevolg is van het handelen of de nalatigheid van de ondernemer, dient de commissie de consument overeenkomstig artikel 5 van het Reglement Geschillencommissie Kinderopvang niet-ontvankelijk te verklaren in dit klachtonderdeel.
De commissie merkt op zich de frustratie en onmacht van de consument over deze zeer ingrijpende gebeurtenis goed te kunnen voorstellen. Duidelijk is geworden dat deze onmacht ook leeft bij de ondernemer. De commissie is van oordeel dat de ondernemer voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich heeft ingespannen om te achterhalen wat er is gebeurd op 7 oktober 2020 en de consument hierover te informeren.
Ten aanzien van klachtonderdeel 2
Partijen verschillen niet van mening over het feit dat pas een dag later, op 8 oktober 2020, duidelijk werd dat de zoon van de consument is gevallen terwijl eerst werd aangegeven dat dit niet is gebeurd. Daarmee is voor de commissie vast komen te staan dat de ondernemer nalatig is geweest in de overdracht op
7 oktober 2020. Dat hierbij geen opzet in het spel is geweest doet daaraan niet af. De commissie is verder van oordeel dat het op de weg van de ondernemer had gelegen om, gelet op de ernstige symptomen die het kind vertoonde en de paniek die dit veroorzaakte bij de consument, de consument te ondersteunen door contact op te nemen met de huisartsenpost en dit niet aan de consument over te laten. In zoverre is het tweede klachtonderdeel gegrond.
De commissie merkt volledigheidshalve op dat deze omissies op zich echter niet maken dat er sprake is van nalatigheid van de ondernemer waardoor aantoonbaar het letsel is ontstaan.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de consument niet-ontvankelijk voorzover haar klacht zich richt op het ontstane letsel waarvoor zij de ondernemer verantwoordelijk stelt;
– verklaart het tweede klachtonderdeel, het onvoldoende en het te laat geven van informatie over de val van het zoontje op het speelkleed en de gebrekkig ondersteuning van de consument tijdens het ophalen van het zoontje, gegrond;
– bepaalt dat de ondernemer binnen veertien dagen na verzending van deze uitspraak een bedrag van € 25,– aan de consument vergoedt ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw drs. J.W. Rutjens en de heer drs. H. Grachten, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 20 december 2021.