Commissie: BSO
Categorie: Geldzaken
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
2017-106932/108480
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
De ondernemer beëindigde de kinderopvang vanwege een langdurende betalingsachterstand. Doordat ouders in scheiding liggen is onduidelijkheid ontstaan over wie nu wat gaat betalen. Volgens de wet zijn beide ouders hoofdelijk aansprakelijk voor de opvangkosten en moeten zij zelf onderling zorgen voor de verrekening. De ondernemer mocht de opvang beëindigen volgens de Algemene Voorwaarden.
De klacht van de vader komt er, kort samengevat, op neer dat er teveel opvangkosten in rekening zijn gebracht. Hij stelt dat hij omgekeerd juist een vordering op de ondernemer heeft.
De klacht van de moeder komt er, kort samengevat, op neer dat de ondernemer ten onrechte de overeenkomst heeft opgezegd en ten onrechte per 1 juli 2016 alleen de moeder aansprakelijk heeft ge-steld voor betaling van de opvangkosten, in plaats van de ouders samen.
De consumenten hebben de klacht op 15 december 2015 respectievelijk 6 oktober 2016 schriftelijk voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consumenten
Aangezien het gaat om één geschil worden de standpunten van de beide ouders samengevoegd tot één standpunt, ook indien de stellingen afkomstig waren van één van de ouders.
Het standpunt van de consumenten luidt in hoofdzaak als volgt.
De consumenten maken gebruik van buitenschoolse opvang bij het kinderdagverblijf van de ondernemer voor hun dochters van 6 en 7 jaar oud voor 3 tot 4 middagen per week. Op een gegeven moment gaf de ondernemer aan dat er een achterstand in de betaling is ontstaan en is er een betalingsregeling getroffen. Volgens de ondernemer staat daarvan nog een bedrag open van € 414,36. De consumenten betwisten deze vordering en stellen juist een bedrag van de ondernemer tegoed te hebben. De consumenten geven aan best te willen betalen maar menen meerdere fouten aan de kant van de ondernemer te hebben ontdekt die vooralsnog ertoe leiden dat de vordering op onjuiste aannames is gebaseerd. De consumenten verzochten de ondernemer om een heldere uitleg over de vordering, maar hebben deze niet ontvangen.
De consumenten zijn uit elkaar gegaan, maar (nog) niet officieel gescheiden. De vader heeft aan de ondernemer laten weten dat de opvangkosten per 1 juli 2016 voor rekening van de moeder dienen te komen en dat zij sowieso betalingsplichtig is omdat haar handtekening onder de overeenkomst staat. Omdat de vader de opvangkosten altijd pas aan het eind van de maand handmatig overmaakte, maar de ondernemer bij het tot stand komen van de betalingsregeling heeft bewerkstelligd dat deze vooruit werden betaald, meent hij dat hij het voorschot over de maand juli nog van de ondernemer tegoed heeft. Hij wil dat de ondernemer dit voorschot aan hem terugstort en vervolgens bij de moeder incasseert. Volgens de consumenten heeft de ondernemer betalingen die zijn voldaan uit hoofde van de betalingsregeling, afgeboekt van de lopende opvangkosten. Verder zijn volgens hen betalingen voor de ene dochter geboekt als betalingen voor de andere dochter en zijn er hier en daar dubbeltellingen gedaan.
De moeder van de kinderen is het er niet mee eens dat zij per 1 juli 2016 als enige ouder betalingsplichtig werd gesteld voor de kinderen in plaats van samen met haar echtgenoot. Ze meende dat de ondernemer nog met haar echtgenoot en diens advocaat in gesprek was over de financiële afhandeling en pas tot incasso mocht overgaan als deze onderhandelingen tot een goed einde zouden zijn gekomen.
De ondernemer heeft de kinderopvang beëindigd per 26 september 2016 en de vordering uit handen gegeven aan de deurwaarder. De consumenten vinden het niet terecht dat de ondernemer de overeenkomst heeft opgezegd. De kinderen vonden het jammer om er weg te gaan en de consumenten moesten op korte termijn andere opvang voor hen zoeken. De moeder heeft de opzegging en de gevolgen die dat met zich meebracht voor haar en de kinderen als zeer verdrietig ervaren.
De consumenten verlangen dat de ondernemer alsnog antwoord geeft op hun vragen, een eindfactuur voor de vader opstelt en het voorschotbedrag en eventueel overigens te veel betaalde bedragen aan de consumenten terugstort. Ook vragen zij of de commissie kritisch meekijkt of de facturering wel klopt. Tevens willen zij een uitspraak over de vraag of de opvang opgezegd had mogen worden.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Vanaf begin 2015 hebben de consumenten, in strijd met de betalingsvoorwaarden, de automatische incasso bij de ondernemer stopgezet en de betaling handmatig overgemaakt aan het eind van de maand. De ondernemer heeft meerdere malen aangegeven dat hij daarmee niet akkoord ging en dat de opvangkosten vooraf betaald dienen te worden.
De opvangkosten bedragen € 1.236,88 per maand voor twee kinderen. De consumenten hebben de opvangkosten over januari en februari 2016 niet betaald, waardoor de achterstand in april 2016 € 2.488,76 bedroeg, bestaande uit twee maanden opvangkosten en € 15,– kosten voor het versturen van een tweede herinnering. Op 14 april 2016 heeft de ondernemer voor dit bedrag een betalingsregeling voorgesteld van € 414,80 per maand gedurende 6 maanden. Daarvan hebben de consumenten op 14 april 2016 een termijn van € 414,80 voldaan, op 23 mei 2016 een bedrag van € 830,– en op 15 juli 2016 € 829,60, zodat nog € 414,36 open staat. Ondanks diverse herinneringen zijn de consumenten deze laatste betalingstermijn niet nagekomen. De ondernemer wenst dit bedrag alsnog te incasseren en heeft de vader meerdere malen verzocht dit bedrag te voldoen.
In juni en juli 2016 gaf de vader aan dat de factuur niet klopte, zonder aan te geven wat er onjuist zou zijn. Op 11 juli 2016 bleek dat hij bedoelde dat het ging om de naam van de vestiging omdat één van de kinderen per juni 2016 naar een andere vestiging is gegaan. Dit was nog niet in de administratie verwerkt omdat de ondernemer nog wachtte op een akkoordverklaring van de consumenten. De ondernemer heeft daarvoor direct twee correctienota’s gestuurd. Omdat de vader meerdere malen heeft aangegeven dat de opvangkosten per 1 juli 2016 voor rekening van de moeder kwamen, onder andere in zijn mail van 14 juli 2016, heeft de ondernemer de opvangkosten tot 1 juli 2016 aan de vader gefactureerd en na 1 juli 2016 aan de moeder.
In de maanden juli, augustus en september 2016 is de achterstand verder opgelopen. De opvangkosten bedroegen over deze periode in totaal € 3.725,64, bestaande uit drie maanden opvangkosten en eenmaal herinneringskosten van € 15,–. In augustus 2016 betaalde de moeder daarvan € 1.686,88, zodat nog een bedrag van € 2.038,76 open stond.
Op 14 en 19 augustus 2016 heeft de ondernemer nogmaals een overzicht van de facturen en ontvangsten gemaild om de achterstand duidelijk te maken. De vader bleef echter volhouden dat er iets in de facturen niet klopte, zonder aan te geven wat dat zou zijn. Uiteindelijk voerde hij aan dat een betaling die voor de maand juni was afgeboekt, voor de maand juli was bedoeld. De vader had namelijk op 31 mei 2016 een bedrag van € 618,44 voldaan, zodat er voor juni 2016 nog € 618,44 openstond. Toen de vader op 27 juni 2016 nogmaals een bedrag van € 618,44 betaalde heeft de ondernemer dit afgeboekt voor de maand juni, omdat dat nog openstond en de vader had aangegeven dat hij niet voor de kosten na 1 juli 2016 zou betalen. De vader gaf later aan dat de betalingen voor de maanden juni en juli bestemd waren voor één van de twee kinderen. Daarmee blijft het saldo van het in totaal nog openstaande bedrag over januari en februari 2016 echter gelijk, namelijk de resterende termijn van de betalingsregeling van € 414,36. Dit is meerdere malen aan de vader uitgelegd, maar ook na tussenkomst van zijn advocaat is dit hem niet duidelijk geworden.
Omdat de consumenten ondanks diverse herinneringen in gebreke bleven met betalen heeft de ondernemer op 13 september 2016 aangekondigd dat de overeenkomst zou worden opgezegd per 26 september 2016, tenzij het openstaande bedrag van € 2.038,76 binnen 5 dagen zou worden voldaan. Dit is niet gebeurd, zodat de overeenkomst per 26 september 2016 is beëindigd. Op 13 september 2016 heeft de ondernemer de vordering uit handen gegeven aan de deurwaarder. De moeder heeft voornoemd bedrag van € 2.038,76 nadien aan de deurwaarder betaald. De nog openstaande betalingstermijn van € 414,36 is nog niet voldaan.
Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende naar voren gebracht.
De ondernemer beroept zich erop dat de consumenten niet in hun klacht kunnen worden ontvangen op grond van artikel 5 sub b van het reglement van de commissie, inhoudende dat de commissie de consument ambtshalve niet-ontvankelijk verklaart in zijn klacht indien het een geschil betreft over de niet-betaling van een factuur en daaraan geen inhoudelijke klacht ten grondslag ligt.
Verder ging de ondernemer ervan uit dat de mededeling van de vader dat de kosten per 1 juli 2016 voor rekening van de moeder kwamen, met de moeder besproken was en dat zij daarmee akkoord ging. De ondernemer informeert dat de kosten van de niet-genoten opvangdagen over de periode 27 tot 30 september 2016 met de consumenten zijn verrekend.
De ondernemer verzoekt de klacht van de consumenten ongegrond te verklaren.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Ontvankelijkheid
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil over te gaan, gaat de commissie in op het door de ondernemer ter zitting aangevoerde argument dat de consumenten niet in hun klacht kunnen worden ontvangen. Op grond van artikel 5 sub b van het reglement van de commissie verklaart de commissie de consument ambtshalve niet-ontvankelijk in zijn klacht indien het een geschil betreft over de niet-betaling van een factuur en daaraan geen inhoudelijke klacht ten grondslag ligt. Met deze bepaling wordt beoogd te voorkomen dat aan de commissie incassozaken worden voorgelegd waarbij geen sprake is van een inhoudelijk geschil. In dit geval hebben de consumenten echter wel inhoudelijke argumenten aangevoerd op grond waarvan zij menen dat zij de factuur niet verschuldigd zijn, zodat zij in hun klacht ontvankelijk verklaard dienen te worden.
Inhoudelijke beoordeling
De commissie merkt allereerst op dat beide ouders op grond van het Burgerlijk Wetboek in de regel hoofdelijk aansprakelijk zijn voor betaling van de opvangkosten van hun kinderen, aangezien deze vallen onder de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Dit betekent dat de ondernemer beide ouders kan aanspreken op betaling van de gehele kosten en het, indien één van de ouders heeft betaald, aan de ouders is om de kosten vervolgens onderling te verrekenen. In dit geval is de ondernemer de ouders bij het incasseren van de facturen tegemoet gekomen door te voldoen aan het verzoek van de vader om de facturen voor 1 juli 2016 aan de vader te sturen en na 1 juli 2016 aan de moeder. Dit neemt echter niet weg dat beide ouders voor het geheel van deze kosten aansprakelijk zijn. De ouders kunnen hun onderlinge afspraken niet aan de ondernemer tegenwerpen. De commissie gaat er daarom in het navolgende van uit, dat beide ouders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de opvangkosten. Ter zitting is nog nagegaan of er, nu partijen nog niet gescheiden zijn, sprake zou kunnen zijn van voorlopige voorzieningen die zouden leiden tot een andere verdeling in de aansprakelijkheid. Partijen hebben toegelicht dat daarvan geen sprake is, zodat hoofdelijke aansprakelijkheid onverminderd van toepassing is.
De ondernemer heeft onder meer overzichten overgelegd van de verschuldigde facturen en gedane betalingen over de periode juni 2014 tot september 2016. De ondernemer heeft daarmee voldoende onderbouwd dat de vordering per 13 september 2016 in totaal € 2.453,12 bedroeg, bestaande uit het bedrag van € 2.038,76 dat na 28 september door de moeder is voldaan en het bedrag van € 414,36 dat nog open staat. De consumenten hebben deze vordering tegengesproken, maar hun beweringen niet nader onderbouwd. Nu de ondernemer zijn vordering heeft aangetoond en de consumenten deze betwisten, ligt het op hun weg om aan te tonen dat de stellingen van de ondernemer onjuist zijn. Zij zijn daarin niet geslaagd. Ze hebben volstaan met algemene beweringen dat incidenteel een onjuiste locatie op de factuur is vermeld en dat betalingen voor een andere maand of een ander kind waren bedoeld. Dit brengt echter geen verandering in de hoogte van de totale vordering. Zij hebben geen stukken overgelegd waaruit hun stellingen blijken, zoals betaalbewijzen of eigen berekeningen. De vader heeft ter zitting aangevoerd dat het hem niet is gelukt om een eigen berekening aan het digitale dossier bij de commissie toe te voegen. In dat geval had hij de berekening ook per post kunnen toezenden. Hij heeft de berekening echter noch aan de ondernemer, noch aan de commissie per post toegezonden, zodat deze niet bij de beoordeling kan worden betrokken. Nu de consumenten de stellingen van de ondernemer niet hebben weerlegd, kan de commissie niet anders dan uitgaan van de juistheid van de vordering van de ondernemer.
Ten aanzien van het door de vader aangevoerde argument dat de betalingsachterstand betrekking had op 2015 merkt de commissie op dat zowel de ondernemer als de advocaat van de vader heeft bevestigd dat de facturen over 2015 geheel zijn voldaan. Ook uit de betalingsoverzichten van de ondernemer blijkt dat de betalingsachterstand uitsluitend betrekking heeft op de maanden januari, februari, juli, augustus en september 2016. Nu de vader de stellingen van de ondernemer op dit punt evenmin heeft weerlegd, kan de commissie ook hier niet anders dan uitgaan van de juistheid van deze stellingen.
Ten aanzien van de beëindiging van de overeenkomst is de commissie van oordeel dat de ondernemer bevoegd was de overeenkomst wegens de betalingsachterstand op 13 september 2016 op te zeggen per 26 september 2016. Immers, op grond van artikel 10 lid 3 sub a van de op de overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden voor Kinderopvang, Dagopvang en Buitenschoolse opvang 2014 is de ondernemer bevoegd de overeenkomst op te zeggen indien de ouders gedurende één maand in verzuim zijn ten aanzien van hun betalingsverplichting. Daarvan is in dit geval sprake. Ingevolge artikel 10 lid 4 sub c van de voorwaarden mag de ondernemer de overeenkomst in dat geval met onmiddellijke ingang opzeggen, zonder inachtneming van een opzegtermijn. Dit brengt mee dat de ondernemer de overeenkomst per 26 september 2016 mocht opzeggen. De commissie neemt daarbij in aanmerking dat de ondernemer lange tijd getracht heeft met de consumenten mee te denken en dit geschil onderling te regelen om de opzegging te voorkomen, hetgeen niet gelukt is.
Gezien het voorgaande heeft de ondernemer het bedrag van € 2.038,76 terecht bij de consumenten geïncasseerd en dienen zij tevens het nog openstaande bedrag van € 414,36 aan de ondernemer te voldoen. Partijen zijn ook voor dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk en dragen zelf zorg voor onderlinge verrekening. Het staat de ondernemer vrij dit bedrag in eerste instantie bij de vader te incasseren.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het door de [naam vader] bij de commissie aanhangig gemaakte geschil wordt gevoegd behandeld met het door [naam moeder] bij de commissie aanhangig gemaakte geschil over hetzelfde onderwerp.
De consumenten worden in hun klacht ontvankelijk verklaard.
Het door de consumenten verlangde wordt afgewezen.
De consumenten dienen aan de ondernemer een bedrag van € 414,36 te voldoen, waarbij geldt dat als de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd.
Betaling dient plaats te vinden binnen één maand na de verzenddatum van dit bindend advies.
Indien dit bedrag niet tijdig wordt betaald, zijn de consumenten daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd met ingang van één maand na de verzenddatum van dit bindend advies.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang en Peuterspeelzalen op 27 maart 2017.