Noodopvang tijdens de 1e corona-sluiting was kosteloos én gratis voor cruciale beroepen

Klachtenloket Kinderopvang
Print Friendly, PDF & Email



Commissie: kinderopvang    Categorie: Kosten    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 86601/97655

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De consument heeft tijdens de corona-crisis gebruik gemaakt van noodopvang omdat zij een cruciaal beroep heeft. De ondernemer heeft hiervoor kosten gerekend, terwijl volgens de consument de noodopvang kosteloos had moeten zijn. Daarnaast heeft de Belastingdienst een vergoeding, tot het maximale uurtarief, gegeven voor de kosten voor de doorlopende opvangkosten. De ondernemer heeft meer dan dit bedrag in rekening gebracht en moet het verschil terugbetalen. Volgens de ondernemer heeft de overheid gezegd dat extra noodopvang kosteloos zou moeten zijn, maar niet dat de opvang gratis moest zijn. Daarnaast is het teruggeven van de extra kosten, bovenop het maximale uurtarief dat door de Belastingdienst is vergoed, een verzoek geweest, geen verplichting. De commissie oordeelt dat het feit dat ouders doorbetaalden zonder opvang af te nemen omdat zij geen cruciale beroepen hadden, de kosten van de noodopvang voor ouders met cruciale beroepen dekt. De facturen hiervoor waren onterecht. Daarnaast is de ondernemer de afspraak met de consument niet nagekomen, omdat er geen opvang is verleend. Het bedrag bovenop het maximale uurtarief is onterecht in rekening gebracht. De klacht wordt gegrond verklaard, de ondernemer moet de te veel betaalde bedragen terugbetalen.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
Het geschil gaat over de kosten die door de ondernemer in rekening zijn gebracht voor noodopvang tijdens de corona-crisis en over het niet willen vergoeden van de eigen bijdrage die de consument heeft betaald voor opvang die zij niet heeft kunnen afnemen gedurende de corona-crisis.

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Klacht 1

De overeenkomst tussen de consument en de ondernemer is per 22 april 2020 beëindigd als gevolg van het overlijden van de bij de ondernemer aangesloten gastouder (hierna: gastouder 1). Toen de gastouderopvang gedurende de corona-crisis gesloten was, heeft de consument gebruikgemaakt van noodopvang via de ondernemer omdat zij een cruciaal beroep heeft. Deze noodopvang vond plaats nadat de overeenkomst met de ondernemer was beëindigd. De ondernemer heeft toen noodopvang beschikbaar gesteld bij een andere gastouder (hierna: gastouder 2). Deze gastouder heeft de twee kinderen van cliënt opgevangen op 24 april 2020 en op 8 mei 2020. Hiervoor heeft de ondernemer ten onrechte € 95,21 respectievelijk € 132,90 bij de consument geïncasseerd omdat de noodopvang volgens de overheid kosteloos zou moeten zijn.

Klacht 2

De landelijke sluiting van de gastouderopvang ving aan op 16 maart 2020. De overeenkomst met de gastouder is op 22 april 2020 beëindigd. Voor de periode 16 maart 2020 t/m 22 april 2020 heeft de ondernemer opvangkosten bij de consument gefactureerd. Voor opvangkosten gedurende de gedwongen sluiting hebben de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank een regeling voor ouders/verzorgers opgesteld waarbij slechts het maximale uurtarief wordt vergoed. De consument stelt zich op het standpunt dat de ondernemer de kosten boven het maximale uurtarief dient te vergoeden. De ondernemer heeft slechts de bureaukosten van € 46,51 willen vergoeden waardoor er nog een bedrag van € 57,49 dient te worden vergoed.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Klacht 1

De noodopvang tijdens de sluiting als gevolg van de corona-crisis was kosteloos maar dat betekent niet dat de opvang gratis was. Het betekende slechts dat ouders/verzorgers extra opvang mochten afnemen zonder extra kosten. Gastouder 2 heeft tweemaal noodopvang verleend. De ondernemer ziet niet in waarom de daarvoor gefactureerde opvangkosten terug zouden moeten worden gevorderd van gastouder 2.

Klacht 2

De overheid heeft besloten dat zij de kosten van kinderopvang, in de periode 16 maart tot 8 juni 2020, vergoedt met een maximum tot € 6,27 per uur. De brancheverenigingen hebben aan hun leden gevraagd om het deel boven het maximale uurtarief aan ouders te vergoeden. Dit is een verzoek van de brancheverenigingen geweest en dus geen verplichting die door de overheid is opgelegd. De ondernemer heeft besloten om het deel boven het maximale uurtarief niet aan ouders/verzorgers te vergoeden. Sommige gastouders hebben daartoe wel besloten, maar ook dit was geen verplichting.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Klacht 1

Toen de kinderopvang moest sluiten, heeft de overheid van groot belang geacht dat ouders met cruciale beroepen hun beroep konden blijven uitoefenen en dat deze mensen kosteloos gebruik konden maken van noodopvang. De overheid heeft ouders/verzorgers gevraagd om de opvanguren die zij normaliter afnamen en betaalden op basis van hun contract (de reguliere opvanguren) gedurende de sluiting door te betalen. Het idee was dat de noodopvang gedekt werd door het doorbetalen van de reguliere opvanguren door ouders/verzorgers, zonder dat het grootste deel daarvan ook daadwerkelijk opvang afnam. Op die manier hadden opvangorganisaties (financiële) ruimte om noodopvang aan te kunnen bieden.

In onderhavige zaak is tijdens de eerste sluiting noodopvang geboden aan de consument, terwijl zij op dat moment geen opvangcontract meer had met de ondernemer waar zij die opvanguren onder kon brengen. De commissie vindt geen basis voor het standpunt van de ondernemer dat slechts de noodopvanguren bóvenop de reguliere opvanguren kosteloos waren. Er werd tijdens de eerste sluiting immers ook noodopvang geboden aan ouders/verzorgers die (nog) geen opvangcontract met opvangorganisaties hadden, waardoor zij de noodopvang ook niet onder reguliere opvanguren konden brengen. Gebleken is dat dat tijdens de eerste sluiting om ongeveer 10% van de kinderen ging.

Pas tijdens de tweede sluiting heeft de overheid bepaald dat noodopvang slechts nog mogelijk (en kosteloos) was voor ouders/verzorgers die al een opvangcontract hadden gesloten met een opvangorganisatie. Aangezien dit tijdens de eerste sluiting nog niet was bepaald, is de commissie van oordeel dat noodopvang tijdens de eerste sluiting dus ook mogelijk en kosteloos was voor ouders/verzorgers die (nog) geen opvangcontract hadden. Dat betekent dat de noodopvang voor de consument kosteloos had moeten zijn, net zoals voor ouders die wel een opvangcontract hadden en méér uren afnamen dan hun reguliere opvanguren. De noodopvang werd gedekt door de ouders/verzorgers die hun reguliere opvanguren doorbetaalden, zonder daar gebruik van te kunnen maken. Naar het oordeel van de commissie was er voor de ondernemer dan ook geen rechtsgrond om de noodopvang te factureren aan de consument waardoor de facturen van € 95,21 en € 132,90 dienen te worden terugbetaald. De klacht van de consument is gegrond.

Klacht 2

Tijdens de sluiting van de gastouderopvang, heeft de consument in de periode 16 maart 2020 tot en met 22 april 2020 de opvangkosten doorbetaald, zoals door de overheid werd gevraagd van ouders/verzorgers. Dit terwijl zij in die periode geen gebruik heeft gemaakt van de opvang. Hiervoor heeft zij van de Belastingdienst een vergoeding gekregen, door middel van een compensatiemaatregel. De Belastingdienst heeft ervoor gekozen om voor alle ouders/verzorgers die de gastouderopvang hebben doorbetaald één en hetzelfde uurtarief te vergoeden, namelijk het maximum uurtarief dat wordt gehanteerd voor gastouderopvang, als bedoeld in het Besluit kinderopvangtoeslag. De ondernemer hanteert echter een hoger uurtarief en wil het verschil tussen beide uurtarieven niet aan de consument vergoeden. De commissie dient te beoordelen of de consument dat verschil van de ondernemer kan terugvorderen.

Hierover schreven de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën op 17 april 2020 al aan de Tweede Kamer: “Voor uurtarieven die bóven de maximum uurprijs uitkomen, hebben sectorvertegenwoordigers BK en BMK de intentie uitgesproken dat kinderopvangorganisaties dit deel vergoeden aan ouders. Specifiek voor de gastouderbranche, zullen gastouders en gastouderbureaus dit in onderling overleg moeten organiseren.”

Nog los van de vraag of voorgaande slechts een advies is en geen verplichting vanuit de overheid, zoals door de ondernemer is gesteld, is de commissie van oordeel dat de ondernemer gedurende voornoemde periode is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst die hij met de consument heeft gesloten. Waar de consument heeft betaald voor opvang, heeft de ondernemer die opvang immers niet geleverd. Dat de ondernemer hier niets aan kon doen, en de tekortkoming dus niet aan hem kon worden toegerekend (overmacht), doet hier niets aan af. De consument kan de overeenkomst met de ondernemer op grond van voorgaande namelijk (partieel) ontbinden, ondanks dat er geen sprake is van toerekenbaarheid. Voor (partiële) ontbinding is toerekenbaarheid niet vereist.

Op grond van artikel 6:265, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek en artikel 6:270 van het Burgerlijk Wetboek dient de overeenkomst tussen partijen ontbonden te worden voor zover zij ziet op de prestatie van de consument tot het betalen van een vergoeding boven het maximale uurtarief over de weken waarin geen opvang heeft plaatsgevonden.

Voor de periode van 16 maart 2020 tot en met 22 april 2020 betrof dit een bedrag van € 104,–. Aangezien de ondernemer daar al € 46,51 van heeft vergoed, blijft er een restant over van € 57,49. De ondernemer is, als gevolg van de partiële ontbinding, gehouden dit bedrag aan de consument terug te betalen.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de tweede klacht ook gegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klachten van de consument gegrond;
– bepaalt dat de ondernemer een bedrag van € 285,60 aan de consument dient terug te betalen;
– bepaalt dat de ondernemer een bedrag van € 25,– aan de consument dient te betalen ter zake van het door haar betaalde klachtengeld;
– bepaalt dat de betaling van voormelde bedragen dient plaats te vinden binnen veertien dagen na ontvangst van dit bindend advies.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. drs. E.I.P.M. Weijnen, voorzitter, mevrouw A.J.M. van Hoesel – de Haas, mevrouw E.C. Rosemünd, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. N. Sewradj, secretaris, op 12 juli 2021.