Niet meewegen van alle feiten en omstandigheden leidt tot onzorgvuldige opzegging opvangovereenkomst door ondernemer

  • Home >>
  • Peuterspeelzaal >>
Klachtenloket Kinderopvang
Print Friendly, PDF & Email



Commissie: Peuterspeelzaal    Categorie: Opzeggen overeenkomst    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 17867/23853

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Het gaat om de eenzijdige opzegging van de (peuter)opvangovereenkomst van de zoon van de consument door de ondernemer. Volgens de consument heeft de ondernemer daartoe oneigenlijke redenen aangevoerd. De consument geeft aan dat haar kind druk is, maar medisch gezien geen ontwikkelingsprobleem heeft. Daarnaast had haar zoon het naar zijn zin op de peuterspeelzaal en door de opzegging is hem dit plezier ontnomen. Volgens de ondernemer had de zoon van de consument veel individuele begeleiding nodig. Daarom is de consument voorgesteld om het zoontje naar de kinderopvang te laten gaan in plaats van naar de peuterspeelzaal en heeft de ondernemer de overeenkomst opgezegd. De ondernemer vindt dat er zorgvuldig is gehandeld en dat de beslissing is genomen in het belang van de zoon van de consument. De commissie oordeelt dat de hoewel de ondernemer volgens de algemene voorwaarden de overeenkomst eenzijdig mag opzeggen, deze opzegging toch onzorgvuldig is tegenover de consument. Niet alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegewogen bij de opzegging van de overeenkomst en ook het zorgprotocol is niet toegepast. De klacht is gegrond.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Het geschil betreft de eenzijdige opzegging van de (peuter)opvangovereenkomst van de zoon van de consument door de ondernemer. De ondernemer heeft daartoe oneigenlijke redenen aangevoerd, zo stelt de consument.

Standpunt van de consument
Voor het uitgebreide standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De consument maakt sinds januari 2019 gebruik van opvang bij [naam peuterspeelzaal] voor haar zoon. Op 21 november 2019 heeft een medewerker van de peuterspeelzaal de consument telefonisch meegedeeld dat het contract met de consument per 1 januari 2020 werd stopgezet.
In eerdere gesprekken met de consument had de medewerker zorgen geuit over de (taal)ontwikkeling van de zoon van de consument. Aan de consument werd gesuggereerd om haar zoon bij een medische peuterspeelzaal aan te melden. Als alternatief werd voorgesteld haar zoon meer dagen naar de kinderopvang van 0 tot 4-jarigen te laten gaan.

De consument is van oordeel dat de ondernemer oneigenlijke redenen heeft aangevoerd voor de beëindiging van de opvangovereenkomst. Ieder kind ontwikkelt zich op zijn eigen manier, zo ook de zoon van consument. Haar zoon is een druk kind maar heeft medisch gezien geen ontwikkelingsproblemen. Bij het consultatiebureau zijn er geen groei- of ontwikkelingsachterstanden geconstateerd. Haar zoon wordt drietalig opgevoed (Russisch, Duits en Nederlands). Om te voorkomen dat hij een taalachterstand zou ontwikkelen bracht de consument hem viermaal per week naar de peuterspeelzaal. De peuteropvang is een voorbereiding op de basisschool; het kinderdagverblijf van de ondernemer (waar de zoon nog één dag per week naartoe ging) is dat niet.

De zoon van de consument had het erg naar zijn zin op de peuterspeelzaal. Door de opzegging door de ondernemer is hem dit plezier ontnomen; hij begreep niet waarom hij niet meer welkom was.
De consument heeft de ondernemer verzocht om hem nog tot maart 2020 toe te laten op de peuterspeelzaal omdat het gezin dan naar Groningen zou verhuizen. Hiermee werd een stressvolle tijdelijke overplaatsing naar een andere peuterspeelzaal voorkomen. De ondernemer heeft dit verzoek afgewezen.

De consument verlangt een oordeel van de commissie over de gang van zaken en wenst excuses van de ondernemer te ontvangen.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De pedagogisch medewerkers van de ondernemer hebben vele jaren ervaring met kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar. Het is hen bekend dat ieder kind zich anders ontwikkelt en dat is natuurlijk geen probleem. Het wordt pas moeilijk als een kind zich dusdanig afwijkend ontwikkelt dat de aandacht en zorg voor de andere kinderen onder druk komt te staan.
Door de medewerkers werd geconstateerd dat de zoon van de consument nog te veel zijn eigen gang ging en onvoldoende mee kon doen met de groep. Hij had veel individuele begeleiding nodig om zich vaardigheden eigen te maken. Ook door externe deskundigen werd dit bevestigd. Omdat de ondernemer van oordeel was dat deelname aan de peuteropvang voor hem nog wat vroeg was werd aan de consument voorgesteld om hem die dagdelen naar de kinderopvang (eveneens door de ondernemer aangeboden) te laten gaan. In die omgeving ligt het tempo wat lager wat op dat moment beter paste.
De ondernemer is van oordeel dat de situatie rondom de zoon van de consument zorgvuldig is benaderd en een beslissing is genomen in het belang van hem.

Ter zitting heeft de ondernemer te kennen gegeven dat het hem niet bekend was dat het gezin van de consument in maart 2020 zou verhuizen. Evenmin was het verzoek van de consument bij hem bekend om de peuteropvang van de zoon van de consument tot het moment van de verhuizing te continueren.
De ondernemer verklaart dat hij het besluit tot beëindiging van de peuteropvang met die kennis niet had genomen.
De ondernemer zegt toe deze informatie binnen het team van de ondernemer te zullen bespreken waarmee de zorgvuldigheid van te nemen beslissingen voor de toekomst verbeterd kan worden.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Partijen zijn met ingang van 14 januari 2019 een opvangovereenkomst met elkaar aangegaan voor de zoon van de consument, geboren op 15 september 2016.
Partijen hebben hiertoe op of omstreeks 9 november 2018 een overeenkomst van opdracht ondertekend waarin de algemene voorwaarden van de ondernemer [naam algemene voorwaarden] van toepassing zijn verklaard.
Vanaf 14 januari 2019 werd de zoon van consument door de ondernemer opgevangen bij [naam peuterspeelzaal]. Na gesprekken met de consument omtrent zorgen over de ontwikkeling van de zoon heeft de ondernemer de consument op 21 november 2019 te kennen gegeven dat de peuteropvang per 1 januari 2020 zou worden beëindigd.

In artikel 7 van de overeenkomst van opdracht en artikel 7 lid 4 van de algemene voorwaarden is bepaald dat beide partijen het recht hebben om de overeenkomst op te zeggen. De ondernemer die van dit recht gebruik maakt kan de overeenkomst slechts gemotiveerd opzeggen. Artikel 7 van de overeenkomst bepaalt dat de ondernemer de opvang mag beëindigen indien het kind “zodanige aandacht behoeft dat een normale opvang redelijkerwijs door de kinderopvang niet geboden kan worden”.
De commissie concludeert dat de ondernemer, gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde artikelen, in beginsel gerechtigd is om een opvangovereenkomst op te zeggen. Die opzegging dient naar het oordeel van de commissie echter zorgvuldig te geschieden en voorzien te zijn van de nodige waarborgen.

Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat de ondernemer externe deskundigen heeft geraadpleegd om het gedrag van de zoon van de consument te observeren. De commissie stelt vast dat de ondernemer de opvang met de e-mail van 25 november 2019 gemotiveerd heeft opgezegd. Ter zitting heeft de ondernemer verklaard dat in deze casus geen (zorg)protocol is doorlopen waarin de stappen zijn gevolgd om tot een beëindiging op pedagogische gronden te komen. Het had naar het oordeel van de commissie op de weg van de ondernemer gelegen om de stappen uit een zorgprotocol te doorlopen. Een dergelijke aanpak dient te waarborgen dat de ouder stapsgewijs wordt meegenomen in het proces.

Bij haar oordeel over de klacht heeft de commissie nog het volgende overwogen.

De ondernemer heeft ter zitting verklaard dat hij de beslissing tot beëindiging niet zou hebben genomen indien hij op de hoogte was geweest van de ophanden zijnde verhuizing van het gezin van de consument per maart 2020. Het is niet weersproken dat de leidsters van de peuterspeelzaal door de consument waren geïnformeerd over die verhuizing. De commissie stelt vast dat bij het besluit tot beëindiging relevante informatie die wel binnen de organisatie bekend was, niet is meegewogen.
De commissie is dan ook van oordeel dat bij de opzegging onvoldoende zorgvuldigheid jegens de consument is betracht nu niet alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegewogen bij de totstandkoming van de beslissing en ook het zorgprotocol niet is toegepast.

Op grond van het voorgaande zal de commissie de klacht gegrond verklaren.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht van de consument gegrond;
– bepaalt dat de ondernemer een bedrag van € 25,– dient te vergoeden aan de consument ter zake van het klachtengeld.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. drs. E.I.P.M. Weijnen, voorzitter, mevrouw drs. J.W. Rutjens MPA en de heer drs. H. Grachten, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 18 november 2020.