Commissie: kinderopvang
Categorie: overeenkomst
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
44784/50541
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De consument had met de ondernemer een overeenkomst voor kinderopvang voor haar twee kinderen. Na een incident op de opvang heeft de consument haar kinderen opgehaald. Hierna is een medewerker van de opvang naar haar huis gereden en dit heeft zij als intimiderend ervaren. De consument heeft besloten om de overeenkomst op te zeggen zonder opzegtermijn vanwege het pedagogisch onverantwoord handelen van de ondernemer. De ondernemer geeft aan dat er op grond van de overeenkomst en de bijbehorende algemene voorwaarden een opzegtermijn van één maand geldt. De consument heeft op 10 juli opgezegd en daarom is de maand augustus in rekening gebracht. De commissie oordeelt dat het handelen van de ondernemer rondom het incident niet aan de eisen van professionele distantie voldoet, maar dat dit niet voldoende zwaarwegend is op opzegging zonder een opzegtermijn te rechtvaardigen. De opzegtermijn van een maand geldt dus. De consument heeft voor de gehele maand augustus betaald, maar hoefde dit alleen tot 10 augustus te doen. Het te veel betaalde bedrag moet de ondernemer aan de consument terugbetalen. De klacht is ten dele gegrond.
Waar gaat de uitspraak over
Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Tussen de consument en de ondernemer bestond een overeenkomst voor kinderopvang voor de twee kinderen van de consument. Het geschil betreft het al dan niet van toepassing zijn van de opzegtermijn.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Op 10 juli 2020 heeft zich een incident voorgedaan op de kinderopvang met een van de kinderen van de consument. Een medewerker van de ondernemer heeft de consument op die dag gebeld met een vervelende mededeling over een van haar kinderen. De consument was na dit telefoongesprek dusdanig geschrokken dat zij direct de kinderen heeft opgehaald. Na het ophalen van de kinderen is een medewerker van de ondernemer naar het huis van de consument gereden en heeft zij aangegeven de consument persoonlijk te willen spreken. Dit heeft de consument als intimiderend ervaren.
De consument heeft besloten om haar kinderen niet opnieuw naar de opvang te brengen. Zij heeft een klachtbrief gestuurd aan de ondernemer gedateerd op 10 juli 2020. In deze brief geeft zij ook aan dat zij de overeenkomst wenst op te zeggen zonder opzegtermijn wegens het pedagogisch onverantwoord handelen van de ondernemer. De ondernemer heeft de kosten voor de opvang voor de maanden juli en augustus bij de consument in rekening gebracht. De consument heeft de kosten voldaan, maar wenst de kosten van augustus terugbetaald te krijgen.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De ondernemer is van oordeel dat de overeenkomst is opgezegd naar aanleiding van het feit dat de consument de kinderen na 10 juli 2020 niet meer naar de opvang heeft gebracht. Bij de opzegging van de overeenkomst dient volgens de overeenkomst en de algemene voorwaarden één maand opzegtermijn in acht te worden genomen. De ondernemer is om die reden tot en met augustus beschikbaar geweest voor opvang. Daarnaast is de ondernemer van oordeel dat er geen sprake is geweest van pedagogisch onverantwoord handelen en dus is er volgens de ondernemer geen reden voor opzegging zonder inachtneming van de opzegtermijn.
De ondernemer dient een tegenvordering in, waarbij hij de betaling van de facturen van augustus vordert.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De eerste vraag die hier beantwoord dient te worden, is of de redenen van de consument om de overeenkomst op te zeggen zwaarwegend genoeg zijn om opzegging zonder opzegtermijn te rechtvaardigen.
De commissie is van oordeel dat dat niet het geval is. Weliswaar voldoet het handelen van de ondernemer rondom het incident volgens de commissie niet aan de eisen van professionele distantie, toch is dat niet voldoende zwaarwegend om opzegging zonder inachtneming van de opzegtermijn te rechtvaardigen. Wat voor de ondernemer pleit is dat hij heeft aangegeven weer in gesprek te willen met de consument. Op dat moment heeft de consument ervoor gekozen geen constructief gesprek met de ondernemer aan te gaan.
De tweede vraag die beantwoord dient te worden, is per wanneer de overeenkomst is geëindigd. In de procedure staat vast dat de overeenkomst door de consument per 10 juli 2020 is opgezegd. Bij deze opzegging dient, zoals hierboven overwogen, één maand opzegtermijn in acht te worden genomen. De commissie is dan ook van oordeel dat de overeenkomst per 10 augustus 2020 is geëindigd. De commissie beslist dan ook dat de consument een betalingsverplichting had tot 10 augustus 2020. Voor zover de consument ook kosten voor de periode 10 augustus 2020 tot en met 31 augustus 2020 heeft voldaan, dient de ondernemer dit bedrag aan haar terug te betalen.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.
De tegenvordering wordt afgewezen, nu uit de brief van de consument van 15 november 2020 blijkt dat de facturen van augustus reeds zijn voldaan.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
– verklaart de klacht van de consument gedeeltelijk gegrond;
– bepaalt dat de overeenkomst tussen de consument en de ondernemer is geëindigd per 10 augustus 2020 en dat de betalingsverplichting van de consument tot die datum liep;
– wijst de tegenvordering af;
– bepaalt dat de ondernemer binnen 14 dagen na verzending van dit bindend advies aan de consument een bedrag van € 25,– dient te betalen ter zake van het door haar betaalde klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie, bestaande uit mevrouw mr. drs. E.I.P.M. Weijnen, voorzitter, mevrouw drs. J.W. Rutjens MPA, de heer drs. H. Grachten, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. R. van den Wildenberg, secretaris, op 19 mei 2021.