Commissie: kinderopvang
Categorie: opzegging overeenkomst
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
212388/213148
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Het geschil betreft de beëindiging van de overeenkomst met betrekking tot de zoon van de consument en niet langer welkom zijn van het kind bij de ondernemer. Op grond van de algemene voorwaarden (artikel 13 lid 4) is de ondernemer bevoegd een geplaatst kind de toegang te weigeren en de plaatsingsovereenkomst op te zeggen indien het kind, of de consument zelf, na een aanmaning, zodanig gedrag blijft vertonen dat daardoor gevaar ontstaat voor de geestelijke en/of lichamelijke gezondheid en/of veiligheid van de overige aanwezige kinderen en/of personeel, of dat het kind niet op de gebruikelijke wijze kan worden opgevangen. Hiervan is volgens de ondernemer sprake. Op grond van de stukken oordeelt de commissie dat de ondernemer vooral intern bezig is geweest met de problemen rond het kind, maar dat niet blijkt dat de consument hierbij actief is betrokken. Er is voor dit kind ook geen beleidsplan of actieplan aangetroffen. De commissie komt tot de conclusie dat geen sprake was van een situatie die de opzegging van de overeenkomst rechtvaardigde en oordeelt dat de ondernemer in de aanpak van de opzegging niet zorgvuldig heeft gehandeld. Een proactieve en oplossingsgerichte houding in het analyseren, vastleggen en het met de consument bespreken van de problemen ontbreekt. Evenmin blijkt dat de consument een waarschuwing heeft gekregen en bij het opzeggen is geen redelijke termijn in acht genomen. De consument verzocht om meer tijd om een vervangende opvang voor haar zoon te kunnen vinden. De commissie bepaalt dat de overeenkomst wordt voorgezet tot 1 september 2023 (in plaats van 1 juni 2023). Zowel de ondernemer als de consument dienen zich in te spannen om voor die datum een geschikte vervangende opvang te vinden.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de opzegging van de plaatsingsovereenkomst van de zoon van de consument door de ondernemer met ingang van 1 juni 2023.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.
Op 15 mei 2023 heeft de consument geheel onverwachts te horen gekregen van de locatiemanager van de ondernemer, dat de plaatsingsovereenkomst met betrekking tot de zoon van de consument per 1 juni 2023 wordt beëindigd en dat het kind van de consument niet langer welkom is bij de ondernemer. Als reden werd aangegeven dat het kind van de consument een gevaar is voor de groep. De ondernemer mag zo’n besluit niet nemen zonder voorafgaande gesprekken of waarschuwingen. De consument wenst meer tijd zodat zij op zoek kan naar een andere opvang voor haar zoon. Het is niet goed voor de ontwikkeling van de zoon dat hij opeens maanden thuis zit.
Standpunt van de ondernemer
De ondernemer heeft daags voor de zitting een uitgebreid schriftelijk verweerschrift met bijlagen ingediend. In de kern komt het daarin weergegeven standpunt erop neer dat de plaatsingsovereenkomst niet langer kon worden voortgezet omdat vast was komen te staan dat de zoon van de consument niet langer op de gebruikelijke wijze kon worden opgevangen en de zoon van de consument zodanig gedrag vertoonde dat er gevaar voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid en veiligheid van de andere kinderen op de groep was ontstaan.
Daarnaast stelt de ondernemer dat het besluit tot opzegging niet onverwacht is en dat de consument in redelijkheid rekening had kunnen dan wel moeten houden met de mogelijkheid dat de plaatsingsovereenkomst zou worden opgezegd. De ondernemer heeft wel degelijk hulp ingeschakeld en hierover gecommuniceerd met de consument. De ondernemer is gelet op het bovenstaande van mening dat zij de plaatsingsovereenkomst op grond van artikel 13.4 van de Algemene Voorwaarden voor kinderopvang heeft mogen beëindigen met ingang van 1 juni 2023 en verzoekt de klacht van de consument ongegrond te verklaren.
Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 13 lid 4 van de Algemene Voorwaarden is de ondernemer bevoegd een geplaatst kind de toegang tot de kindercentra van de ondernemer te weigeren en de plaatsingsovereenkomst op te zeggen indien het kind, of de consument zelf, nadat de consument daartoe is aangemaand, zodanig gedrag blijft vertonen dat daardoor gevaar ontstaat voor de geestelijke en/of lichamelijke gezondheid en/of veiligheid van de overige aanwezige kinderen en/of personeel, of dat het kind niet op de gebruikelijke wijze kan worden opgevangen.
Op grond van het vijfde lid van artikel 13 kan de consument die het niet eens is met de beslissing van de ondernemer om de toegang te weigeren een verkorte procedure bij de commissie starten, zoals in dit geval is gebeurd, en mag de ondernemer zolang deze verkorte procedure loopt de plaats niet opzeggen en blijft voor de consument de verplichting in stand om te betalen overeenkomstig artikel 18 van deze Algemene Voorwaarden.
Niet in geschil is dat er zorgen c.q. moeilijkheden waren rond de opvang van de zoon van de consument binnen de opvang van de ondernemer.
Volgens de ondernemer was sprake van een situatie als bedoeld in artikel 13 lid 4 van de Algemene voorwaarden en heeft hij op die grond tot beëindiging van de overeenkomst kunnen overgaan. De ondernemer noemt daarbij het gedrag van de zoon van de consument, dat een risico of bedreiging vormde voor de gezondheid en veiligheid van de andere kinderen, waardoor de opvang van andere kinderen onevenredig werd belemmerd. De ondernemer stelt voorts dat hij veel stappen heeft gezet en actie heeft ondernomen om het gedrag van de zoon van de consument te veranderen en dat de consument bij dit proces betrokken is geweest. De consument stelt dat zij bij dit proces niet betrokken is geweest en dat zij voor het eerst op 15 mei 2023 geconfronteerd werd met de bevindingen van de ondernemer.
De commissie kan uit het dossier niet afleiden dat de consument betrokken is geweest bij de manier waarop de ondernemer met de situatie is omgegaan. Blijkens het verweerschrift (zie 4.5.2.) heeft de ondernemer weliswaar bij verschillende deskundigen advies ingewonnen maar niet gebleken is dat de consument daarbij op enige wijze betrokken is geweest en/of daarvan op de hoogte is gesteld. Dat kan evenmin worden afgeleid uit het feit dat de consument de kijkregistraties van 30 januari 2023 heeft ondertekend.
In de kijkregistraties worden immers slechts observaties weergegeven en niet welke conclusies de ondernemer daar eventueel aan verbindt. Ook het feit dat tijdens het bespreken van de kijkrapportage de consument is geïnformeerd over Opstapje en cursussen die door het CJG worden aangeboden en de consument zich ook heeft aangemeld voor het programma van Opstapje leiden evenmin tot de conclusie dat de consument hierdoor ervan op de hoogte kon zijn dat de ondernemer de situatie dusdanig ernstig vond dat de consument rekening diende te houden met beëindiging van de overeenkomst. Uit de inhoud van de overgelegde stukken blijkt dat de ondernemer vooral intern bezig is geweest met de door de zoon van de consument veroorzaakte problemen.
De commissie heeft in het dossier overigens ook geen beleidsplan of actieplan aangetroffen ten aanzien van het gedrag van de zoon van de consument en de wijze waarop daar door de ondernemer op gehandeld is. Hoewel de commissie uit de stukken en de stellingen van partijen heeft kunnen opmaken dat zich het een en ander heeft voorgedaan – door de consument is dit ook niet weersproken -, kan op grond daarvan evenwel niet geoordeeld worden dat er sprake was van zodanig gedrag dat daardoor gevaar ontstond voor de geestelijke en/of lichamelijke gezondheid en/of veiligheid van de overige aanwezige kinderen en/of het personeel, op grond waarvan de overeenkomst mocht worden beëindigd.
Bovendien heeft de ondernemer de consument geen waarschuwing (aanmaning) gegeven als bedoeld in artikel 13 lid 4 van de Algemene Voorwaarden. Door de ondernemer is niet aangevoerd of aannemelijk gemaakt dat de omstandigheden zodanig waren dat een aanmaning redelijkerwijs niet van de ondernemer verwacht kon worden.
Daarnaast is door de ondernemer bij het opzeggen van de plaatsingsovereenkomst niet een redelijke termijn als bedoeld in artikel 13 lid 4 van de Algemene Voorwaarden in acht genomen. De consument heeft op 15 mei 2023 te horen gekregen dat de overeenkomst met ingang van 1 juni 2023 wordt beëindigd. Een periode van twee weken is geen redelijke termijn om voor een jongen als de zoon van de consument vervangende opvang te vinden. Het had naar het oordeel van de commissie op de weg van de ondernemer gelegen om al veel eerder in overleg met de consument naar een oplossing te zoeken hetzij door na te gaan of en zo ja hoe de zoon van de consument op een verantwoorde manier in de opvang van de ondernemer kon worden opgevangen hetzij door te zoeken naar een andere – geschikte – opvang voor de zoon van de consument.
Al het bovenstaande leidt tot de conclusie dat geen sprake was van een situatie die de opzegging van de overeenkomst rechtvaardigde en dat de ondernemer in de aanpak van de opzegging van de overeenkomst niet zorgvuldig heeft gehandeld. Een proactieve en oplossingsgerichte houding in het analyseren, vastleggen en het met de consument bespreken van de problemen ontbreekt. Van een professionele organisatie als die van de ondernemer mag hierin meer worden verwacht.
Nu de consument heeft verzocht haar meer tijd te gunnen om een vervangende opvang voor haar zoon te vinden – zij heeft niet verzocht de opzegging geheel ongedaan te maken -, zal de commissie bepalen dat de overeenkomst wordt voorgezet tot 1 september 2023. In de periode tot 1 september 2023 dient de ondernemer, naast de consument, zich in te spannen om geschikte vervangende opvang voor de zoon van de consument te vinden.
Nu de klacht gegrond wordt bevonden zal de commissie, conform het reglement, bepalen dat de ondernemer aan de consument het door deze betaalde klachtengeld dient te vergoeden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de consument gegrond;
– bepaalt dat de overeenkomst tussen partijen ongewijzigd wordt voorgezet tot 1 september 2023 dan wel – indien eerder vervangende opvang is gevonden – met ingang van de datum waarop de nieuwe opvang zal aanvangen;
– bepaalt dat beide partijen zich – zo mogelijk gezamenlijk – zullen inspannen om passende en vervangende opvang voor de zoon van de consument te vinden.
– bepaalt dat de ondernemer binnen twee weken na verzending van deze uitspraak aan de consument voldoet het door haar betaalde klachtgeld van € 25,–.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer drs. T. Blom, de heer H. Stel, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 6 juni 2023.