Commissie: kinderopvang
Categorie: opzegging overeenkomst
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
172408/178086
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Het geschil betreft de opzegging van de plaatsingsovereenkomst door de consument zonder inachtneming van de opzegtermijn. De consument was gelet op een aantal (gestelde) voorvallen van oordeel dat haar kind aan een onveilige situatie zou worden blootgesteld als het kind naar de kinderopvang zou worden gebracht. De consument heeft daarom de plaatsingsovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd zonder inachtneming van de opzegtermijn. De consument is van oordeel dat deze termijn in redelijkheid niet in acht kan worden genomen en dat de consument de openstaande factuur niet aan de ondernemer hoeft te betalen. De ondernemer heeft twee klachtonderdelen over de communicatie na de val en het woordgebruik naar het kind toe, gegrond verklaard. De ondernemer is wel van oordeel dat opzegging van de plaatsingsovereenkomst zonder inachtneming van de opzegtermijn niet gerechtvaardigd is.
De commissie oordeelt de twee klachten die bij de interne klachtenprocedure door de ondernemer gegrond zijn verklaard eveneens gegrond, maar de overige klachtonderdelen ongegrond. De commissie komt verder tot de conclusie dat de gegrond verklaarde klachten niet de conclusie rechtvaardigen dat de consument in redelijkheid de plaatsingsovereenkomst zonder inachtneming van de opzegtermijn heeft kunnen opzeggen. De gegronde klachten zijn niet dermate ernstig dat een onmiddellijke opzegging zonder inachtneming van de opzegtermijn daardoor geheel gerechtvaardigd wordt. Omdat er wel sprake is van onvolkomenheden is de commissie is wel van oordeel dat enige tegemoetkoming in de betaling van de openstaande factuur op zijn plaats is.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de opzegging van de plaatsingsovereenkomst door de consument zonder inachtneming van de opzegtermijn.
Standpunt van consument
Voor het standpunt van consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen de consument op zitting naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De consument heeft een overeenkomst gesloten met de ondernemer voor de opvang van het kind voor twee dagen in de week. Tijdens het verblijf van het kind op de opvanglocatie op 25 maart 2022 is het kind ten val gekomen. Het kind is op de rand van een boomstam terecht gekomen met haar hoofd ter hoogte van de slaap hetgeen een flinke schaafwond en een opgezwollen gezicht heeft veroorzaakt. Zes weken later was het litteken nog zichtbaar. Het kind is serieus gewond geraakt en zij heeft na het incident nog vele malen erover gesproken hetgeen duidelijk maakt dat het veel indruk heeft gemaakt.
De consument voert verder aan dat de pedagogisch medewerker van het kind op betreffende dag niet aanwezig was, hetgeen niet gecommuniceerd is met de consument. De consument stelt dat er onvoldoende toezicht is geweest ten tijde van het incident en wijst in dat verband op een overtreding die de GGD heeft geconstateerd bij de ondernemer met betrekking tot personeelsbezetting. Die overtreding is vervolgens niet hersteld. De consument wenst dat een nader onderzoek wordt ingesteld nu zij het recht hebben te weten hoe het incident heeft kunnen gebeuren.
De consument voert verder aan dat de ondernemer de consument niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van het incident. De consument is pas geïnformeerd toen zij het kind kwam ophalen, omdat het kind zelf liet zien waar zij was gevallen. Vervolgens is de consument met het kind naar de pedagogisch medewerker gegaan en zij deed alsof er nauwelijks iets aan de hand was. De vestigingsmanager heeft na terugkomst van vakantie niet gevraagd hoe het met het kind gaat en ook niet met de consument gebeld over het incident. De consument is van oordeel dat de ondernemer te kort is geschoten in de communicatie na de val.
De consument stelt dat desbetreffende pedagogisch medewerker gezegd zou hebben dat het kind zou moeten stoppen met piepen na het incident, omdat de groep naar buiten moest gaan. In eerste instantie heeft de ondernemer ontkend dat deze woorden zouden zijn gebezigd, na het indienen van een interne klacht is erkend dat dit is gezegd, zij het in een andere context. De consument vindt dit een vreemde gang van zaken. Een aantal dagen na het incident zou de pedagogisch medewerker het kind op de handen hebben geslagen, omdat het kind niet met haar handen zou mogen eten.
De consument stelt ook dat een pedagogisch medewerker van de ondernemer enige dagen na het incident het kind op de handen heeft geslagen, omdat het kind niet met haar handen mocht eten.
De consument was gelet op voorgaande omstandigheden van oordeel dat het kind aan een onveilige situatie zou worden blootgesteld als het kind naar de kinderopvang zou worden gebracht. De consument heeft daarom de plaatsingsovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd zonder inachtneming van de opzegtermijn. De consument is van oordeel dat deze termijn in redelijkheid niet in acht kan worden genomen en dat de consument de openstaande factuur van € 991,53 aan de ondernemer niet is verschuldigd.
De consument heeft een klacht ingediend bij de ondernemer. De ondernemer heeft voor wat betreft de klacht rond de communicatie na de val en de klacht dat de woorden ‘stoppen met piepen’ zijn gebruikt gegrond verklaard. Deze gegronde klachten dienen door de commissie meegewogen te worden in het eindoordeel.
De consument verzoekt te bepalen dat de openstaande factuur van € 991,53 niet hoeft te worden betaald.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen de ondernemer op zitting naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De ondernemer voert aan dat de consument de feitelijke situatie zoals die zich heeft voorgedaan verkeerd voorstelt. Het kind is ten val gekomen, vervolgens getroost door het personeel en is gestopt met huilen. Vervolgens is het kind doorgegaan met spelen. Van een serieuze verwonding is geen sprake geweest. De ondernemer stelt dat er voldoende toezicht was op desbetreffende dag. De aanwezige medewerkers kunnen er evenwel niet voor zorgen dat elk incident voorkomen wordt. Dit wil de ondernemer ook niet; vallen en opstaan hoort bij het opgroeien van een kind. De aanwezigheid van kleine risico’s is juist belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen. Zo staat in hoofdstuk 5 van het Veiligheid en Gezondheidsbeleid van de ondernemer dat:
Bewegingen die veel voorkomen bij risicovol spelen, zoals slingeren, klimmen, rollen, hangen en glijden, zijn niet alleen leuk voor kinderen, maar ook van essentieel belang voor hun motorische vaardigheden, balans, coördinatie en lichaamsbewustzijn. Kinderen die dat niet doen zijn vaker onhandig, voelen zich ongemakkelijk in hun eigen lichaam, hebben een slechte balans en bewegingsangst.
Het bevreemdt de ondernemer dat de consument – nu wordt gesteld dat sprake was van serieuze verwondingen – niet naar een arts is gegaan om het kind te laten controleren door een deskundige.
De ondernemer voert verder aan dat uit een inspectierapport van 22 februari 2022 van de GGD is gebleken dat geen overtredingen zijn geconstateerd en de toezichthouder het advies heeft gegeven niet te handhaven.
De ondernemer erkent dat in eerste instantie is gezegd dat de woorden ‘stoppen met piepen’ niet zijn gezegd en later is erkend dat die woorden juist wel zijn gebezigd. In eerste instantie ging het gesprek met de medewerkers over het incident en toen zijn die woorden niet gebezigd. Op een later moment is wederom met de medewerkers gesproken en toen is naar voren gekomen dat de woorden op een ander moment zijn gebruikt. De woorden zijn gebruikt toen het kind telkens bleef vragen naar de speen, hetgeen uit pedagogische overwegingen slechts wordt gegeven bij een afscheid waarbij het kind verdrietig is of als het kind moet wennen aan de opvang.
De ondernemer ontkent dat een medewerker het kind geslagen zou hebben op de handen. Als een dergelijk voorval plaatsgevonden zou hebben dan zou daar intern een melding van moeten worden gemaakt, hetgeen niet is gebeurd.
De ondernemer heeft twee deelklachten – voor wat betreft de communicatie na de val en het gebruik van de woorden ‘stoppen met piepen’ – gegrond verklaard. De ondernemer is evenwel van oordeel dat opzegging van de plaatsingsovereenkomst zonder inachtneming van de opzegtermijn niet gerechtvaardigd is.
De ondernemer verzoekt met inachtneming van het voorgaande de klacht ongegrond te verklaren.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie stelt vast dat twee deelklachten binnen de interne klachtenprocedure gegrond zijn verklaard door de ondernemer. Het gaat allereerst om de klacht dat de communicatie na de val gebrekkig zou zijn geweest. Ten tweede gaat het om de klacht dat de woorden ‘stoppen met piepen’ zouden zijn gebruikt. De commissie zal deze twee onderdelen meenemen bij het eindoordeel of de consument in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot opzegging van de plaatsingsovereenkomst zonder de opzegtermijn in acht te nemen.
De commissie stelt verder vast dat de consument heeft gesteld dat er enige dagen na het incident het kind door een medewerker van de ondernemer geslagen zou hebben op de handen, omdat het kind niet met de handen zou mogen eten. De ondernemer heeft een dergelijke gang van zaken ontkend. De commissie kan het zich goed voorstellen dat de ouders de verklaring van hun kind zeer serieus hebben genomen, maar de commissie kan de gang van zaken niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen. Deze deelklacht moet derhalve ongegrond worden verklaard.
De commissie moet derhalve beoordelen of de twee deelklachten die bij de interne klachtenprocedure door de ondernemer gegrond zijn verklaard – en waarmee de commissie zich derhalve zal verenigen – de conclusie rechtvaardigen dat de consument in redelijkheid de plaatsingsovereenkomst zonder inachtneming van de opzegtermijn heeft kunnen opzeggen. De commissie is van oordeel dat een dergelijke gang van zaken niet wordt gerechtvaardigd. De door de ondernemer gegrond verklaarde deelklachten zijn niet dermate ernstig dat een onmiddellijke opzegging zonder inachtneming van de opzegtermijn daardoor geheel gerechtvaardigd wordt. Omdat er wel sprake is van onvolkomenheden is de commissie is evenwel van oordeel dat enige tegemoetkoming in de betaling van de openstaande factuur gerechtvaardigd is en zal bepalen dat van de openstaande factuur van € 991,53 een bedrag van € 425,- niet betaald hoeft te worden. Derhalve dient op de openstaande factuur een bedrag van € 425,- in mindering te worden gebracht.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
- verklaart de (deel)klachten deels gegrond voor zover het de deelklachten betreft die bij de interne klachtenprocedure door de ondernemer gegrond zijn verklaard;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat op de openstaande factuur een geldbedrag van € 425,- in mindering wordt gebracht;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 25,– aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit dhr. mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw drs. J.W. Rutjens MPA, mevrouw E.C. Rosemünd, leden, in aanwezigheid van dhr. mr. N. van Gelder, (plaatsvervangend) secretaris, op 20 oktober 2022.