Geen vrijstelling van opzegtermijn voor consument, handelen van ondernemer niet oorzaak gedragsverandering dochter

  • Home >>
  • kinderopvang >>
Klachtenloket Kinderopvang
Print Friendly, PDF & Email



Commissie: kinderopvang    Categorie: Opzeggen overeenkomst    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 42072/49589

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De consument stelt dat het gedrag van haar dochter enorm veranderde na de wendagen bij de ondernemer. De dochter was erg huilerig en wilde niet meer naar de kinderopvang. De consument stelt dat de ondernemer niet goed is geweest voor de dochter en daarom wil zij dat de ondernemer haar niet houdt aan de opzegtermijn die in de overeenkomst staat. De ondernemer betwist het verwijt van de consument. Op de groep ging het namelijk goed met de dochter, zij legde goed contact met andere kinderen en de medewerkers en deed goed mee aan de activiteiten. Ook verliep haar emotionele ontwikkeling goed en zijn haar wendagen niet anders verlopen dan bij andere kinderen. Er is geen reden om de opzegtermijn niet te hanteren. De commissie kan niet vaststellen wie van de partijen gelijk heeft. De argumenten van de consument zijn door de ondernemer voldoende weersproken en de stellingen van de consument vinden geen steun in ander bewijs, daarom kan niet worden vastgesteld dat het gedrag van de dochter is veroorzaakt door nalatig handelen van de ondernemer. De klacht is ongegrond. De consument had de opzegtermijn van één maand in acht moeten nemen.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de opzegtermijn, waaraan de consument niet gehouden wenst te worden wegens vermeende wanprestatie van de ondernemer bij de uitvoering van de opvangovereenkomst.

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De wenperiode voor de dochter op het kinderdagverblijf van de ondernemer is voor haar zo traumatisch geweest, dat zij na de tweede dag niet meer zonder de consument ergens naar toe durfde te gaan of ergens durfde te zijn. Voordat de dochter naar het kinderdagverblijf ging was hiervan geen sprake. Volgens de consument is dit veroorzaakt door de wendagen op het kinderdagverblijf.

De eerste wendag op het kinderdagverblijf ging goed. De dochter vond het leuk en de consument kon haar zonder huilen achterlaten. De volgende dag dat de consument de dochter naar het kinderdagverblijf bracht, wilde zij niet naar binnen. De dochter moest zo hevig huilen en zij was zo overstuur dat zij aangaf dat zij moest overgeven. De consument wilde de dochter zo niet achterlaten op het kinderdagverblijf en de consument en de dochter hebben toen het kinderdagverblijf verlaten. Thuis heeft de consument de dochter zo positief mogelijk proberen over te halen om toch weer naar het kinderdagverblijf te gaan. De dochter is toen weer naar het kinderdagverblijf gegaan en zij heeft haar best gedaan. De moeder van de consument is de dochter die dag gaan ophalen. De moeder zag de dochter alleen in een hoekje zitten en zij kreeg te horen dat de dochter de hele dag (van 10.00 tot 16.00 uur) niets had gegeten en gedronken. De laatste keer dat de consument de dochter naar het kinderdagverblijf had gebracht, duurde het bijna een uur voordat de consument weg kon gaan. De dochter wilde niet alleen achterblijven en gaf ook aan dat zij het niet leuk vond op het kinderdagverblijf. Uiteindelijk is de consument na drie kwartier weggegaan, terwijl de dochter toen met ontzettend veel gehuil en geschreeuw is achtergebleven.

De dochter heeft drie dagen thuis gehuild en de consument gesmeekt haar niet meer naar het kinderdagverblijf te brengen. De consument heeft de ondernemer laten weten dat de dochter zich niet op haar plek voelde op het kinderdagverblijf en dat het beter zou zijn om drie maanden te wachten zodat de dochter, wanneer ze vier jaar werd, samen met haar broer naar de buitenschoolse opvang kon gaan. Het zou de dochter alleen maar méér schaden wanneer ze drie maanden tegen haar zin in moest wennen op een plek die ze totaal niet leuk vond.

De consument wilde daarom met de ondernemer overleggen en zich beroepen op art. 5.1 van de opvangovereenkomst om deze zonder opzegtermijn te ontbinden omdat de wenperiode niet goed was verlopen en dit de dochter had geschaad. De consument heeft van de ondernemer echter vernomen dat de wenperiode van de dochter heel gebruikelijk en normaal was verlopen. Maar deze bevindingen staan lijnrecht tegenover de bevindingen van de consument. De dochter, die zich mondeling zeer goed kan uiten, heeft zelf verteld dat zij de wenperiode als niet goed heeft ervaren. De dochter sprak zich zo negatief uit over het kinderdagverblijf dat de consument zich zorgen maakte over de manier hoe er met de kinderen werd omgegaan. De consument heeft zelf ervaren wat voor schade de wenperiode bij de dochter heeft aangericht en zij vindt het een kwalijke zaak dat haar bevindingen door de ondernemer als gebruikelijk en normaal worden beschouwd. De consument vindt een kind dat bijna overgeeft en overstuur is, een hele dag niets eet en drinkt en thuis smeekt en huilt om niet meer naar het kinderdagverblijf gebracht te worden, niet gebruikelijk en niet normaal tijdens een wenperiode. Volgens de ondernemer zou de dochter heel goed meedoen met de activiteiten op het kinderdagverblijf en contact hebben met andere kinderen, maar de dochter heeft de consument meegedeeld dat er geen kinderen waren met wie zij kon spelen. De dochter is een heel sociaal kind, dat normaal gesproken zeer snel vriendjes maakt. De consument kan zich dan ook niet vinden in de bevindingen van de ondernemer.

Tijdens het intakegesprek bij de ondernemer heeft de consument verteld dat zij en de dochter een nare periode hebben meegemaakt van huiselijk geweld en het verblijf in een vrouwenopvang. Er werd toen veel begrip getoond, maar de consument kan dat begrip nu helaas niet meer terugzien.

Het is niet goed voor de ontwikkeling van de dochter als zij het kinderdagverblijf niet positief ervaart. Er is voorgesteld om met het OKT en expertise binnen het eigen team van de ondernemer hieraan te werken. Er kan echter geen garantie worden gegeven dat dit goed zal gaan in combinatie met het brengen naar het kinderdagverblijf waar de dochter niet meer naar toe wilt. Aan een trauma werken, in een voor haar onveilige omgeving zal juist averechts werken. De consument begrijpt dan ook niet dat dit door professionals geadviseerd wordt.

De consument heeft het gevoel dat de ondernemer de opvangovereenkomst op grond van financiële overwegingen niet wil ontbinden. De ondernemer kijkt dus niet naar het welzijn van de dochter maar naar zijn financieel belang.

Omdat de ondernemer niet goed is geweest voor de dochter en haar ontwikkeling, wil de consument dat de ondernemer haar niet houdt aan de opzegtermijn van de opvangovereenkomst. De consument vindt dat zij het maandbedrag over de opzegtermijn onterecht heeft moeten betalen. Daarnaast wil de consument dat door een onafhankelijke partij wordt onderzocht wat er tijdens de wendagen gebeurd kan zijn.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De ondernemer is van mening dat de verandering in het gedrag van de dochter los staat van de door hem geboden opvang en daarom niet te wijten is aan de wendagen die zij op het kinderdagverblijf heeft doorgebracht. Een van de factoren voor deze ontwikkeling kan zijn een onstabiele thuissituatie. Tijdens het intakegesprek heeft de consument zelf aangegeven dat de dochter moeilijkheden ondervindt in het leggen van contact met “nieuwe” kinderen en dat zij thuisonderwijs krijgt waarbij de dochter strikt en alleen speelt met de kinderen uit “haar eigen klasje”.

De pedagogisch medewerksters van de ondernemer hebben verklaard dat de dochter zich op alle wendagen heeft laten troosten door hen en dat de dochter daarna goed meedeed met de groep en de dagactiviteiten. Volgens die medewerksters is het wenproces van de dochter niet anders verlopen dan bij andere kinderen.

De dochter is in totaal twee weken (= 4 functionele opvangdagen) bij de ondernemer opgevangen. Op de eerste dag heeft zij weliswaar gehuild bij het vertrek van de consument, maar onjuist is dat zij zo erg moest huilen dat zij heeft overgegeven. De dochter heeft in het kinderdagverblijf niet overgegeven of gespuugd. Ook is onjuist dat de dochter niet heeft gegeten. De pedagogisch medewerkster die op die dag werkte, heeft verklaard dat de dochter wel – maar weinig – heeft gegeten, namelijk om 9:30 uur yoghurt met drie slokken water, om 11:30 uur vijf happen warme lunch bestaande uit aardappelen, sperziebonen en gehaktballen en een half bekertje melk. Dit is zowel schriftelijk (via de OuderApp) als mondeling aan de consument meegedeeld. De dochter heeft zich tien minuten voordat zij door de moeder van de consument werd opgehaald, teruggetrokken in een rustige hoek op de groep. De pedagogisch medewerksters waren hiervan op de hoogte en hadden de indruk dat de dochter “me-time” nodig had. Geheel volgens het beleid van de ondernemer hebben de pedagogisch medewerksters de dochter die tijd en ruimte ook gegeven, waarbij zij constant toezicht op haar hebben gehouden.

Op 14 juli 2020 heeft de consument de plaatsingsovereenkomst voor de dochter opgezegd. Hierop heeft de ondernemer nog dezelfde dag geantwoord dat hij op grond van artikel 5.1 van de overeenkomst de mogelijkheid heeft om de overeenkomst direct te beëindigen als blijkt dat de ondernemer tot de conclusie komt dat naar aanleiding van zijn observaties de voortzetting van de plaatsing niet verantwoord is. Dit was hier niet het geval. Uit de ervaringen van de pedagogisch medewerksters bleek juist dat het heel goed ging met de dochter en dat zij goed contact legde met andere kinderen en de medewerksters. Ook deed de dochter goed mee aan de activiteiten op de groep en verliepen haar wendagen niet anders dan bij andere kinderen. Niet geconstateerd is dat de dochter op de groep last heeft gehad van eventuele trauma’s. Op de groep verliep de emotionele ontwikkeling van de dochter goed. In zijn antwoord heeft de ondernemer de consument er ook op gewezen dat ook zij de overeenkomst kon opzeggen, maar dat zij dan een opzegtermijn van één maand in acht moest nemen.

De consument beroept zich met betrekking tot de beëindiging van de overeenkomst op een artikel in de overeenkomst dat niet de consument maar de ondernemer het recht geeft om een overeenkomst te beëindigen. Aan de hand van een ingesteld onderzoek en de observaties van de pedagogisch medewerksters die op de groep hebben gestaan toen de dochter op die groep verbleef, is de ondernemer tot de conclusie gekomen dat er voor hem geen geldige redenen waren om de overeenkomst te ontbinden.

De ondernemer heeft aan de consument diensten geleverd in de vorm van kinderopvang en daar tegenover staat dat de consument daarvoor een betalingsverplichting heeft, zoals met haar is overeengekomen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken het volgende overwogen.

De consument wijt de door haar beschreven gedragingen van de dochter aan de wendagen die de dochter op het kinderdagverblijf van de ondernemer heeft doorgebracht. Zij stelt dat de ondernemer toen niet goed is geweest voor de dochter en daarom verlangt zij dat de ondernemer haar niet houdt aan de opzegtermijn in de overeenkomst die zij met de ondernemer heeft gesloten.

De ondernemer heeft het verwijt van de consument aan zijn adres gemotiveerd betwist. Hij heeft daartoe gesteld dat het op de groep goed ging met de dochter, dat zij goed contact legde met andere kinderen en de pedagogisch medewerksters, dat zij goed meedeed aan de activiteiten, dat haar emotionele ontwikkeling goed verliep en dat haar wendagen niet anders zijn verlopen dan bij andere kinderen.

De commissie kan dan ook niet vaststellen wie van beide partijen gelijk heeft omdat aan het woord van de ene partij niet méér geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de andere partij. Dit omdat alle door de consument aangedragen argumenten door de ondernemer voldoende zijn weersproken en de stellingen van de consument geen steun vinden in enig ander bewijs, kan in deze procedure niet worden vastgesteld dat het door de consument beschreven gedrag van de dochter is veroorzaakt door onjuist of nalatig handelen van de (pedagogisch medewerksters van de) ondernemer. Een en ander betekent dat de klacht van de consument niet gegrond kan worden bevonden.

Reeds om de reden dat de klacht van de consument niet gegrond kan worden bevonden, is er geen grond om te bepalen dat de ondernemer de consument niet hoeft te houden aan de termijn voor opzegging van de opvangovereenkomst. Maar dat zou anders ook niet het geval geweest kunnen zijn op grond van het bepaalde in artikel 5.1 van de opvangovereenkomst, waarop de consument zich beroept, omdat die bepaling onder de daarin genoemde omstandigheid aan de ondernemer – en niet aan de consument – de bevoegdheid geeft om de opvangovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen. Met andere woorden de consument kan zich ook dan niet met succes op die bepaling beroepen.

Partijen zijn met elkaar overeengekomen dat de consument, indien deze de opvangovereenkomst beëindigt, een opzegtermijn van één maand in acht moet nemen. Partijen zijn geen uitzondering op deze bepaling overeengekomen. Ook zijn er geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om de consument aan de overeengekomen opzegtermijn te houden. De consument had dus de opzegtermijn van één maand in acht moeten nemen. Ook over de opzegtermijn is de consument de overeengekomen kinderopvangvergoeding aan de ondernemer verschuldigd.

De vordering van de consument om te bepalen dat de ondernemer haar niet dient te houden aan de opzegtermijn van de opvangovereenkomst zal wegens ongegrondheid van de klacht worden afgewezen. De vordering om een onafhankelijke partij te laten onderzoeken wat er tijdens de wendagen gebeurd kan zijn, wordt eveneens afgewezen. Een klacht dient betrekking te hebben op concrete feiten en gedragingen die expliciet door de consument zelf gepresenteerd moeten worden. Anders gezegd: niet kan worden volstaan, zoals de consument heeft gedaan, met de algemene opmerking dat de ondernemer niet goed is geweest voor de dochter en haar ontwikkeling, maar de concrete gedragingen, gebeurtenissen en/of nalatigheden die aan dat verwijt ten grondslag hebben gelegen, had de consument naar voren moeten brengen en dat heeft zij niet gedaan. Onder deze omstandigheid is er geen plaats voor het door de consument verlangde onderzoek.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht van de consument ongegrond;

– wijst de vorderingen van de consument af.

Aldus beslist op 15 januari 2021 door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, mevrouw mr. S.A.M.F. Sjoukes, mevrouw mr. E.E. Aberson, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.