Geen sprake van bedrijfseconomische omstandigheden die eenzijdig wijzigen van algemene voorwaarden rechtvaardigt

  • Home >>
  • Oudercommissie >>
Klachtenloket Kinderopvang
Print Friendly, PDF & Email



Commissie: Oudercommissie    Categorie: overeenkomst    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 22630/26645

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De oudercommissie verzoekt een uitspraak over twee klachten. Allereerst het onjuist hanteren van het adviesrecht door de ondernemer. Daarnaast het onvolledig of te laat informeren van de oudercommissie. De ondernemer verwijst naar de uitgebreide correspondentie die is gevoerd. In die correspondentie heeft de ondernemer gemotiveerd welke (grote) belangen er zijn bij het doorvoeren van de wijzigingen. De doorgevoerde wijzigingen komen feitelijk neer op een eenzijdige wijziging van de bestaande overeenkomst. Als uitgangspunt van het overeenkomstenrecht geldt dat een overeenkomst onverkort wordt nagekomen. Eenzijdige wijzigingen kunnen alleen worden doorgevoerd voor zover de overeenkomst dit toelaat. De tussen partijen gesloten overeenkomst laat dit alleen toe indien er  sprake is van zwaarwegende redenen. Volgens de commissie is er in dit geval geen sprake van zwaarwegende redenen, dus de klachten zijn gegrond.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
De oudercommissie heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Het geschil betreft de wijze waarop de ondernemer omgaat met het adviesrecht van de oudercommissie en het onvolledig of te laat informeren van de oudercommissie door de ondernemer.

Standpunt van de oudercommissie
Voor het standpunt van de oudercommissie verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De oudercommissie dient een klacht in tegen de ondernemer die uiteen valt in twee onderdelen:

1) het wettelijke adviesrecht van de oudercommissie is niet of onjuist gehanteerd
– negatief advies met betrekking tot het dienstenaanbod is niet opgevolgd. De ondernemer heeft niet aannemelijk gemaakt dat het opvolgen van het advies van de oudercommissie zich tegen het belang van de opvang verzet.
– geen wettelijke adviesaanvraag gedaan bij de oudercommissie omtrent;
> openingstijden
> tarief
> urenaanbod
> voedingsbeleid

2) de oudercommissie is onvolledig en te laat geïnformeerd
Er heeft meerdere malen mailwisseling plaatsgevonden met zowel de locatiemanager als de directeur, maar dit riep vaak meer vragen op dan antwoorden. Vaak kwam reactie laat of bleef helemaal uit. Op 26 november 2019 vindt er op aanvraag van de oudercommissie een persoonlijk gesprek plaats tussen de oudercommissie en de directeur/locatiemanager. Hierbij worden verschillende mogelijke oplossingen aangedragen door de oudercommissie om de ondernemer toch te laten voldoen aan een 16 uur aanbod. De ondernemer doet het tegenvoorstel om met tijden te schuiven maar dit is voor de oudercommissie geen toereikende oplossing. Helaas wordt niet nader tot elkaar gekomen. Uiteindelijk besluit de oudercommissie op 14 december 2019 een klacht in te dienen. De oudercommissie wil dat de ondernemer het adviesrecht van de oudercommissie respecteert en het advies opvolgt.
Tevens wil de oudercommissie dat de ondernemer zich houdt aan de wettelijke rol van de oudercommissie en hieromtrent de wet naleeft.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De ondernemer ziet niet in waarom hij niet aan zijn wettelijke verplichtingen rondom het adviestraject zou hebben voldaan. Er heeft immers uitgebreide correspondentie tussen de oudercommissie en de ondernemer plaatsgevonden over de wettelijke noodzaak, de gevolgen daarvan voor het dienstenaanbod en de mening daarover van de oudercommissie. Het doel van het adviestraject is om de oudercommissie invloed te laten uitoefenen en te laten meedenken met aanstaande wijzigingen. Uit het doorlopen traject waarin uitvoerig is gecorrespondeerd, blijkt dat de oudercommissie deze gelegenheid heeft gehad. Van te late of onvolledige informatie door de ondernemer is dan ook geen sprake geweest. De oudercommissie heeft immers ook na alle verkregen informatie duidelijk gemaakt hoe het advies met betrekking tot de voorgenomen wijzigingen luidt. De ondernemer heeft dit advies van de oudercommissie vervolgens daadwerkelijk meegewogen bij zijn besluitvorming, in tegenstelling tot hetgeen de oudercommissie beweert. De ondernemer hecht een groot belang aan ouderinspraak. Uit de feiten blijkt ook dat de ondernemer deze inspraak zeer serieus heeft genomen. De ondernemer heeft aan zijn verplichtingen die voortvloeien uit artikel 1.60 lid 2 Wet Kinderopvang voldaan door schriftelijk en gemotiveerd aan te geven waarom van het negatieve advies is afgeweken. Uit de feiten blijkt dat de ondernemer deze motivatie duidelijk en schriftelijk aan de oudercommissie heeft verstrekt. Ten onrechte stelt de oudercommissie dat de ondernemer aannemelijk zou moeten maken dat het opvolgen van het advies van de oudercommissie zich tegen het belang van de opvang verzet. Artikel 1.60 lid 2 Wet Kinderopvang stelt niet de eis dat de ondernemer dit belang ‘aannemelijk’ zou moeten maken. Ook in geval de ondernemer deze aannemelijkheid wél zou moeten aantonen, stelt de ondernemer dat hij daaraan voldaan heeft. De ondernemer heeft in de correspondentie met de oudercommissie aangetoond welk (grote) belang van de organisatie gediend is bij het doorvoeren van de wijzigingen. Kortom, de ondernemer heeft aan al zijn (wettelijke) verplichtingen voldaan die te maken hebben met het adviestraject met de oudercommissie. De klachten van de oudercommissie dienen dan ook ongegrond te worden verklaard.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

In artikel 1.60 lid 1 van de Wet Kinderopvang wordt aangegeven dat een houder van een kindercentrum de oudercommissie in ieder geval in de gelegenheid stelt advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot:
de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 1.50, eerste lid, in het bijzonder het pedagogisch beleid dat wordt gevoerd, respectievelijk artikel 1.56, eerste lid, in het bijzonder het beleid dat wordt gevoerd inzake het door de gastouder te voeren pedagogisch beleid;
a. voedingsaangelegenheden van algemene aard en het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid of gezondheid;
b. openingstijden;
c. het beleid met betrekking tot het aanbieden van voorschoolse educatie;
d. de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 1.57b, eerste lid;
e. wijziging van de prijs van kinderopvang.

Door de ondernemer is het concept dienstenaanbod 2020 ter advisering aan de oudercommissie voorgelegd. Dit dienstenaanbod omvat onder meer het invoeren van een broodmaaltijd (voedingsbeleid) en de gewijzigde tarieven voor 2020 en eveneens de urenuitbreiding en de gewijzigde openingstijden.
De commissie is derhalve van oordeel dat alle genoemde onderdelen ter advisering aan de oudercommissie zijn voorgelegd en kan de oudercommissie niet volgen in haar standpunt dat betreffende de onderdelen openingstijden, tarief, urenaanbod en voedingsbeleid geen advies is gevraagd aan de oudercommissie.

Dit gezegd hebbende, is de commissie verder van oordeel dat de ondernemer onvoldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat het belang van de kinderopvang zich tegen het negatieve advies van de oudercommissie verzet. Dit is in artikel 1.60 lid 2 van de Wet Kinderopvang als voorwaarde gesteld voor een ondernemer om te kunnen afwijken van een advies van de oudercommissie. Daartoe heeft de commissie het volgende overwogen.

De door de ondernemer doorgevoerde wijzigingen in het dienstenaanbod 2020 komen feitelijk neer op een eenzijdige wijziging van de bestaande overeenkomsten met de consumenten. Algemeen rechtsbeginsel en tevens uitgangspunt in het overeenkomstenrecht is dat gemaakte afspraken onverkort nagekomen dienen te worden en dat een contractspartij een overeenkomst niet eenzijdig kan wijzigen. Dit kan anders zijn als de desbetreffende overeenkomst of de daarvan deel uitmakende algemene voorwaarden een bepaling bevat(ten) die een zodanige wijziging toestaat, als zonder een dergelijke bepaling de ene contractpartij een wijziging voorstelt en de andere contractspartij daarmee instemt of wanneer het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een overeenkomst in ongewijzigde vorm in stand blijft. Een en ander geldt ook voor deze zaak. Tussen partijen is niet in geschil dat de overeenkomsten met de consumenten rechtsgeldig tot stand zijn gekomen en dat daarop de algemene voorwaarden van de ondernemer van toepassing zijn. Artikel 15, eerste lid, van die voorwaarden kent aan de ondernemer het recht toe de overeenkomst eenzijdig te wijzigen op grond van zwaarwegende redenen. Zwaarwegende redenen zijn volgens dat artikellid in ieder geval wijziging van wet- en regelgeving dan wel bedrijfseconomische omstandigheden die de continuïteit van de locatie waar het kind is geplaatst in gevaar brengen. De ondernemer heeft voor de verruiming van de openingstijden een beroep gedaan op een wijziging in wet- en regelgeving en wel op het Besluit van 20 september 2019 tot wijziging van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie in verband met de verhoging van het minimaal aantal uren aanbod voorschoolse educatie en de inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker (hierna te noemen: het Besluit). Het Besluit strekt er (voor zover van belang voor dit geschil) onder meer toe de omvang van de voorschoolse educatie voor peuters met een risico op onderwijsachterstand (doelgroeppeuters) uit te breiden. Het doel van deze maatregel is het versterken van de intensiteit en de kwaliteit van de voorschoolse educatie, zodat de ontwikkeling van die peuters verder wordt gestimuleerd en onderwijsachterstanden zoveel mogelijk worden voorkomen.

Aan het Besluit heeft mede ten grondslag gelegen dat uit internationaal onderzoek van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) is gebleken dat kinderen die tussen de 11 en 20 uur per week voorschoolse educatie hebben gevolgd, op latere leeftijd beter presteren in het onderwijs dan kinderen die (minder dan) 10 uur per week voorschoolse educatie hebben gehad en ook dat de SER heeft bepleit dat 16 uur het minimum aantal uren voorschoolse educatie is om een blijvende invloed op de brede ontwikkeling van kinderen te waarborgen.

Op grond van het Besluit moeten houders van kindercentra die door de gemeente gefinancierd worden
– zoals in dit geval de ondernemer – voor het aanbod van voorschoolse educatie aan doelgroeppeuters tussen de tweeënhalf en vier jaar oud ten minste 960 uur voorschoolse educatie aanbieden. Niet vereist is dat een doelgroeppeuter in die anderhalf jaar durende periode ook daadwerkelijk die hoeveelheid voorschoolse educatie ontvangt; het Besluit ziet op het aanbod. Het staat de houders overigens vrij om voorschoolse educatie aan te bieden aan doelgroeppeuters jonger dan tweeënhalf jaar. Op de houders rust dus de verplichting het aanbod voorschoolse educatie zo in te richten dat een doelgroeppeuter in de periode tussen het moment waarop deze de leeftijd van tweeëneenhalf jaar bereikt en het moment waarop deze vier jaar oud wordt de gelegenheid heeft om 960 uur voorschoolse educatie te ontvangen. Hoe de houders die inrichting gestalte geven, laat het besluit aan hen over, omdat zij het beste kunnen bepalen wat lokaal wenselijk en mogelijk is. Flexibiliteit en daarmee maatwerk is een speerpunt van het Besluit. Het Besluit legt geen verplichting op aan de ouders van doelgroeppeuters om het verhoogde aanbod af te nemen. Uit het voorgaande volgt dat het Besluit ten doel heeft doelgroeppeuters de mogelijkheid te bieden méér uren voorschoolse educatie te laten volgen, zodat hun startpositie in het basisonderwijs verder wordt verbeterd. Het Besluit richt zich niet op niet-doelgroeppeuters.

Overwogen wordt dat de oudercommissie onbetwist heeft gesteld dat bij de ondernemer (momenteel) geen kinderen zijn geplaatst die behoren tot de categorie doelgroeppeuters, zodat de commissie in rechte uitgaat van de juistheid van deze stelling. Alleen al om die reden kan niet langer worden volgehouden dat zich in de rechtsverhouding tussen de consumenten en de ondernemer een (dwingendrechtelijke) wijziging van wet- en regelgeving voordoet. Het Besluit dwingt de ondernemer ook niet om voor beide categorieën peuters dezelfde tijden aan te houden; dat heeft de ondernemer wel gedaan door met betrekking tot die tijden om hem moverende redenen één lijn te volgen. De commissie acht dit niet in overeenstemming met het aan het Besluit ten grondslag liggende uitgangspunt, te weten een zo groot mogelijke flexibiliteit bij de invulling hiervan door de ondernemer. De commissie komt dan ook tot de conclusie dat de ondernemer zich met betrekking tot de eenzijdige wijziging van de overeenkomst ten onrechte heeft beroepen op een wijziging van wet- en regelgeving.

De door de ondernemer genoemde omstandigheden die met de bedrijfsvoering van de ondernemer te maken hebben, resulterend in aanpassingen in het dienstenaanbod, rechtvaardigen evenmin de eenzijdige wijziging van de overeenkomst door de ondernemer. Naar het oordeel van de commissie zijn de door de ondernemer genoemde omstandigheden, namelijk organisatorische omstandigheden, maar geen bedrijfseconomische omstandigheden, laat staan bedrijfseconomische omstandigheden die de continuïteit van de locatie in gevaar brengen, zoals artikel 15 van de algemene voorwaarden vereist voor een eenzijdige wijziging van de overeenkomst. De ondernemer heeft over laatstgenoemde omstandigheden niets gesteld en uit de overgelegde stukken kan de commissie dergelijke omstandigheden ook niet afleiden. Op grond van de voorgaande overwegingen komt de commissie tot de conclusie dat de ondernemer onvoldoende heeft gemotiveerd dat het belang van de kinderopvang zich tegen het negatieve advies van de oudercommissie verzet en derhalve onterecht tot eenzijdige wijziging van de bestaande overeenkomsten is overgegaan. De commissie acht het klachtonderdeel 1 van de oudercommissie daarom gegrond.

Naar het oordeel van de commissie geldt dit ook voor klachtonderdeel 2.
Het lag op de weg van de ondernemer om, anders dan bij de ouders, de oudercommissie naast het aanbieden van het concept dienstenaanbod eveneens te voorzien van alle relevante en beschikbare achtergrond- en vestiging specifieke informatie teneinde de oudercommissie in staat te stellen haar adviesrecht tijdig en deugdelijk te kunnen uitoefenen. Dit heeft de ondernemer niet, althans onvoldoende dan wel niet tijdig gedaan.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht van de oudercommissie in beide onderdelen gegrond;

– bepaalt dat de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie aan de oudercommissie het klachtengeld ten bedrage van € 25,–- dient te vergoeden.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, de heer drs. T. Blom, mevrouw mr. M.T.C.J. Nauta-Sluijs, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 21 juli 2020.