Commissie: Gastouderopvang
Categorie: Opzeggen en annuleren
Jaartal: 2016
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
2016-103477
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
In overleg besluiten gastouder, consument en gastouderbureau de opvang stop te zetten, zodra er andere opvang is gevonden. Drie dagen later heeft de consument opvang geregeld, bij een andere gastouder, via een ander bureau.
De consument stuurt een mail aan het bemiddelingsbureau, dat hij de opvang volgens mondelinge afspraak per direct wil beëindigen. De ondernemer houdt de consument echter aan een opzegtermijn van een maand. De commissie vindt dat de afspraken die partijen hebben gemaakt ertoe leiden dat de datum waarop de consument een andere opvang heeft geregeld als einddatum.
Het geschil betreft de vraag of de consument bij de beëindiging van de overeenkomst, waarbij door de ondernemer via een gastouder twee kindplaatsen ter beschikking zijn gesteld, gebonden is aan een opzegtermijn van een maand.
De consument heeft op 8 april 2016 de klacht schriftelijk voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument is verwoord in het klachtenformulier met bijlagen dat de commissie op 31 mei 2016 heeft ontvangen. Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument heeft via bemiddeling door het gastouderbureau van de ondernemer opvang bij een gastouder afgenomen voor zijn twee kinderen. In een gesprek op 15 maart 2016 is door de ondernemer en de gastouder aangegeven dat zij de opvang willen beëindigen op het moment dat de consument een andere passende oplossing heeft gevonden voor de opvang van zijn kinderen. Deze passende oplossing heeft de consument gevonden op 18 maart 2016.
Tegen de op 15 maart 2016 gemaakte afspraken in wordt de consument nu door de ondernemer gehouden aan een opzegtermijn van één maand. De ondernemer beroept zich op het feit dat weliswaar mondelinge afspraken zijn gemaakt over beëindiging van de opvang per direct op zijn verzoek, maar dat nog geen sprake was van een schriftelijk opzegging. De afspraken die mondeling met de ondernemer en de gastouder zijn gemaakt op 15 maart 2016 zijn in een e-mail van de ondernemer op 23 maart 2016 schriftelijk bevestigd. Er bestaat dan ook geen enkel misverstand over hetgeen mondeling is overeengekomen.
Ter zitting heeft de consument zijn standpunt toegelicht.
Voorafgaande aan het gesprek van 15 maart 2016 waren er geen signalen dat de gastouder de opvang van de kinderen niet meer aan kon. Pas tijdens dit gesprek kwam dit aan de orde. Omdat de consument de kinderen alleen naar een gastouder wil brengen die het fysiek en mentaal aan kan om opvang te bieden, is hij nog diezelfde avond op zoek gegaan naar vervangende opvang. De gastouder die de consument heeft gevonden, heeft een samenwerkingsverband met een ander gastouderbureau dan dat van de ondernemer. Omdat de consument deze passende oplossing had gevonden heeft hij, om dit te bevestigen, op vrijdag 18 maart 2016 een e-mail gestuurd waarin hij aan de ondernemer heeft meegedeeld dat hij conform de gemaakte afspraken de opvang per direct wilde beëindigen.
Van enige facturatie van opvangkosten na deze datum kan dus geen sprake zijn. De consument heeft overigens de opvang en bemiddelingskosten over de maand maart in zijn geheel voldaan.
Doordat de ondernemer het contract heeft opgezegd kon de consument met een ander bureau in zee gaan. Nadat de consument een afspraak had gemaakt met een mogelijk nieuwe gastouder kreeg hij van de ondernemer bericht dat zij een passende oplossing had gevonden, namelijk opvang bij dezelfde gastouder. De gastouder was echter niet ingeschreven bij de ondernemer en ook niet bereid om dit te doen. Er was dan ook geen sprake van een passende oplossing. De bemiddeling van de nieuwe opvang vond plaats door bemiddeling van een ander gastouderbureau dan dat van de ondernemer.
Er staat volgens de ondernemer nog een bedrag open van € 1.381,51. De consument stelt dat hij over de maand maart 10 dagen teveel voor de opvang heeft betaald. Hij is bereid om de bureaukosten over de maand april, een bedrag van € 215,40 te betalen. De ondernemer heeft dit aanbod niet aanvaard.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
De ondernemer beroept zich op de plaatsingsovereenkomsten. Op grond van artikel 5.4 (lees: artikel 7.2 van de door partijen ondertekende plaatsingsovereenkomsten) dient de opzegging schriftelijk te geschieden. De ondernemer heeft de overeenkomsten niet schriftelijk opgezegd.
De ondernemer heeft nadat de gastouder te kennen had gegeven de opvang te willen beëindigen een andere geschikte gastouder gevonden waardoor de bemiddelingsovereenkomst kon worden gecontinueerd.
De consument heeft echter gekozen voor een oplossing buiten de bemiddeling van de ondernemer om. Op 18 maart 2016 heeft de consument de ondernemer schriftelijk in kennis gesteld van zijn opzegging. Dit betekent dat de officiële schriftelijke opzegging allereerst van de consument kwam. De opzegtermijn van één maand gaat conform de overeenkomst in op 1 april 2016 zodat de overeenkomst eindigt op 30 april 2016.
De consument dient daarom over de maand april 2016 de kosten van opvang en de bureaukosten te voldoen.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt als volgt.
De kern van het geschil betreft de vraag op wiens initiatief en op welke datum de tussen de consument en de ondernemer aangegane overeenkomst is beëindigd.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Vast staat dat er op 15 maart 2016 op initiatief van de ondernemer en de gastouder een gesprek met de consument en zijn partner heeft plaatsgevonden waarin de gastouder heeft aan gegeven dat zij de opvang van de kinderen van de consument zo spoedig mogelijk wilde beëindigen omdat zij fysiek niet meer in staat was om de kinderen op te vangen.
In dat gesprek heeft de ondernemer eveneens aangegeven dat het de consument vrijstond om zelf een nieuwe gastouder te zoeken. Dit blijkt niet alleen uit het mailbericht van 23 maart 2016 van de ondernemer aan de consument maar ook uit de door de consument ter zitting gegeven toelichting.
Daarnaast zou ook de ondernemer er zich voor inspannen een andere passende gastouder voor de consument te zoeken.
Uit deze gang van zaken trekt de commissie ten aanzien van de beëindiging van de overeenkomst de volgende conclusies. Vorenstaande mededelingen van de ondernemer kunnen in redelijkheid niet anders worden opgevat dan een beëindiging van de overeenkomst op zijn initiatief tegen de datum dat de consument een nieuwe passende gastouder heeft gevonden dan wel een voorzetting daarvan in het geval de ondernemer erin zou slagen een andere gastouder te vinden.
Ter zitting en uit de aan de commissie overgelegde stukken is gebleken dat de consument kort daarna een andere gastouder heeft gevonden en dat de ondernemer vrijwel direct daarna kennelijk met dezelfde gastouder contact heeft opgenomen over de opvang van de kinderen van de consument. De consument heeft de ondernemer zowel telefonisch als per e-mail van 18 maart 2016 bericht dat hij een passende gastouder heeft gevonden en dat deze gastouder reeds een samenwerkingsverband had met een ander gastouderbureau. Daarenboven heeft de betreffende gastouder te kennen gegeven dat zij er de voorkeur aan geeft de gastouderopvang niet te laten bemiddelen door de ondernemer maar door het gastouderbureau waarmee zij reeds een samenwerkingsrelatie onderhoudt, zo heeft de consument ter zitting onweersproken bevestigd.
Vorenstaande feiten en omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat het de consument en niet de ondernemer is die erin is geslaagd om ingaande 18 maart 2016 nieuwe passende opvang voor zijn kinderen te vinden. Dat betekent dat de overeenkomst op laatstgenoemde datum op initiatief van de ondernemer als beëindigd moet worden beschouwd. Van een opzegging(sverplichting) aan de zijde van de consument is in de hierboven geschetste omstandigheden van het geval geen sprake. De omstandigheid dat de – op dit punt niet deskundige – consument in zijn mailbericht van 18 maart 2016 het woord “opzegging” gebruikt, leidt niet tot een ander oordeel.
Dit betekent dat op de consument enkel de verplichting rust de daadwerkelijke kosten voor bemiddeling en opvang tot 18 maart 2016 te betalen. Het door de consument teveel betaalde bedrag dient door de ondernemer te worden gerestitueerd.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is.
Nu de klacht van de consument gegrond wordt bevonden, beslist de commissie tevens dat de onder-nemer op grond van het reglement het klachtengeld ad € 25,– aan de consument moet vergoeden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie, oordelende naar redelijkheid en billijkheid,
– verklaart de klacht van de consument gegrond en bepaalt dat de consument geen verplichting meer heeft richting te ondernemer zoals hiervoor bepaalt;
– bepaalt dat de ondernemer de kosten van opvang en bemiddeling over de periode van 19 maart 2016 tot en met 31 maart 2016 aan de consument dient te restitueren. Betaling dient plaats te vinden binnen één maand na datum van verzending van dit bindend advies;
– bepaalt dat overeenkomstig het reglement van de commissie de ondernemer het klachtengeld ad € 25,– aan de consument dient te vergoeden. Betaling dient plaats te vinden binnen één maand na datum van verzending van dit bindend advies;
– wijst het anders of meer gevorderde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang en Peuterspeelzalen op 29 juli 2016.