Commissie onbevoegd in klacht over onderwijs, consument niet-ontvankelijk in klacht over BSO

  • Home >>
  • BSO >>
Klachtenloket Kinderopvang



Commissie: BSO    Categorie: overeenkomst    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring   Uitkomst: Niet ontvankelijk   Referentiecode: 37211/42920

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De consument heeft een klacht over de BSO en de school die beide door de ondernemer worden geëxploiteerd. De ondernemer vindt dat de consument niet-ontvankelijk is in zijn klacht wat betreft de BSO, omdat er niet eerder over geklaagd is bij de ondernemer. Daarnaast gaat de klacht wat betreft de school over de kwaliteit van het onderwijs en over de beslissing van de ondernemer om de zoon van de consument van school te laten gaan. Deze onderwerpen vallen volgens de ondernemer buiten het werkterrein van de commissie. De commissie verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de klacht van de consument wat betreft het onderwerp onderwijs, aangezien dit volgens het reglement niet binnen haar bevoegdheid past. Daarnaast verklaart de commissie de consument niet-ontvankelijk in zijn klacht die betrekking heeft op de BSO, omdat dit niet eerst bij de ondernemer is ingediend.

Volledige uitspraak

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Kinderopvang (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De consument heeft bij de commissie op 6 juli 2020 door middel van het vragenformulier geschillencommissie Kinderopvang een klacht ingediend tegen de ondernemer.

Op 7 september 2020 heeft (de gemachtigde van) de ondernemer schriftelijk verweer gevoerd tegen die klacht en de commissie qua onderwerp van de klacht verzocht primair zich onbevoegd te verklaren van dit geschil kennis te nemen en subsidiair de consument in zijn klacht niet-ontvankelijk te verklaren. Meer subsidiair, namelijk indien de commissie zich wel bevoegd en de consument ontvankelijk acht, dan verzoekt de ondernemer de consument op een andere grond niet-ontvankelijk te verklaren.

Op 2 oktober 2020 heeft de consument schriftelijk gereageerd op voormeld verzoek van de ondernemer.

De commissie heeft besloten eerst te oordelen over dat verzoek van de ondernemer en – indien zij de ondernemer niet volgt in dat verzoek –pas in tweede instantie en op een later tijdstip over de inhoud van de klacht.

De commissie heeft het verzoek van de ondernemer op 4 november 2020 buiten aanwezigheid van partijen behandeld.

Beoordeling van het geschil
Cliënt beklaagt zich bij de commissie over het volgende. De buitenschoolse opvang (BSO) en de school, die beide door de ondernemer worden geëxploiteerd, zijn zowel inhoudelijk als qua kosten met elkaar verweven. De consument heeft 3 jaar lang aan de ondernemer voor zijn dienstverlening betaald. Ook heeft de consument betaald over de periode van oktober 2016 tot en met februari 2017 toen de BSO gesloten was vanwege het ontbreken van een goedkeuring van de GGD. De dienstverlening was echter zowel wat de BSO als de school betreft ondermaats. De consument wil een deel van de door hem betaalde kosten terugontvangen en daarvoor heeft hij aan de ondernemer een voorstel gedaan, waarop de ondernemer nooit heeft gereageerd.

De ondernemer motiveert zijn hiervoor vermeld verweer als volgt. De klacht van de consument heeft uitsluitend betrekking op de overeenkomst leerling basisonderwijs, die de consument en zijn partner met de ondernemer hebben gesloten met betrekking tot de jongste zoon van de consument. Het gaat namelijk om de kwaliteit van het onderwijs en de beslissing van de ondernemer om de zoon van school te laten gaan. Deze onderwerpen vallen buiten het werkterrein van de commissie, zodat de commissie niet bevoegd is van een geschil daarover kennis te nemen of daarover een uitspraak te doen dan wel is de consument op die grond niet-ontvankelijk in zijn klacht. Voor zover de commissie zich wel bevoegd acht en/of de consument wel ontvankelijk in zijn klacht dan brengt de ondernemer het volgende naar voren. Nadat de consument had begrepen dat hij niet-ontvankelijk was in zijn klacht tegen de school, heeft hij gesteld dat er ook een klacht zou zijn over de BSO. Daargelaten dat de ondernemer uitdrukkelijk betwist hetgeen de consument in zijn klacht stelt over de BSO, is deze klacht niet eerder bij de ondernemer gemeld. Op grond van het bepaalde in artikel 19 van de toepasselijke algemene voorwaarden van de ondernemer had de consument zijn klacht bij de ondernemer moeten indienen binnen 2 maanden nadat hij bekend was geworden met een gebrek in de prestatie van de ondernemer. Dat heeft de consument niet gedaan. Overigens viel er voor de consument niets te klagen over de BSO omdat hij daarover tevreden was. Omdat de consument niet eerst tijdig bij de ondernemer heeft geklaagd, dient hij niet-ontvankelijk verklaard te worden in zijn klacht.

De consument heeft tegen het verweer van de ondernemer – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. De klacht heeft voor een deel betrekking op onderwijs en voor een substantieel deel op BSO en de door de consument betaalde BSO-voorschotten, die de ondernemer weigert te verrekenen of terug te betalen. In de overeenkomst leerling basisonderwijs, die de consument en zijn partner met de ondernemer hebben gesloten, staat vermeld dat van deze overeenkomst integraal onderdeel uitmaakt de plaatsingsovereenkomst BSO, die de consument en zijn partner eveneens met de ondernemer hebben gesloten, en dat de kosten voor de BSO bestaan ter dekking van het totale schoolgeld. In de algemene voorwaarden die deel uitmaken van de plaatsingsovereenkomst BSO wordt de commissie expliciet genoemd voor de beslechting van geschillen. De consument is dan ook van mening dat de commissie bevoegd is zijn klacht zowel ten aanzien van het onderwerp onderwijs als het onderwerp BSO te behandelen.

De commissie overweegt als volgt.

Ten aanzien van het bevoegdheidsverweer c.a.
Aan de commissie is in artikel 3, eerste lid, van haar reglement de taak – en daarmee de bevoegdheid – toebedeeld geschillen tussen consument en ondernemer te beslechten, voor zover deze betrekking hebben op de totstandkoming of uitvoering van overeenkomsten met betrekking tot door de ondernemer te leveren of geleverde diensten en/of zaken, alsmede op gedragingen van de ondernemer of van voor de ondernemer of door zijn tussenkomst werkzame personen jegens een ouder of een kind, dat gebruik maakt van de diensten van de ondernemer. Het reglement definieert het begrip ondernemer als de houder van onder meer een kindercentrum. Een kindercentrum is onderworpen aan de Wet kinderopvang en de daarin voorkomende definitiebepalingen. De hiervoor genoemde definitiebepaling van het regelement en de desbetreffende definitiebepalingen van de wet – gelezen in onderling verband en samenhang – leiden tot de conclusie dat in dit geval slechts het geschil met betrekking tot de BSO valt binnen het kader van de hiervoor weergegeven taakstelling en bevoegdheid. Dit betekent dat de commissie niet bevoegd is het geschil tussen partijen voor zover dit betrekking heeft op het onderwerp onderwijs te beoordelen en te beslechten.

De commissie volgt de consument niet in zijn stelling dat zij ten aanzien van het onderwerp onderwijs bevoegd is op grond van de algemene voorwaarden van de ondernemer die behoren bij de plaatsingsovereenkomst BSO, van welke plaatsingsovereenkomst de overeenkomst leerling basisonderwijs een integraal onderdeel uitmaakt en in welke voorwaarden de commissie expliciet genoemd wordt voor de beslechting van geschillen. De commissie licht dit als volgt toe. De voorwaarden zelf bepalen dat zij van toepassing zijn op de totstandkoming en uitvoering van de overeenkomst (artikel 2). Geschillen tussen ouder en ondernemer over de totstandkoming of de uitvoering van de overeenkomst kunnen bij de commissie aanhangig worden gemaakt (artikel 20). Onder het begrip “overeenkomst”, dat in elk van de hiervoor genoemde artikelen voorkomt, wordt in de algemene voorwaarden verstaan de overeenkomst van kinderopvang tussen de ouder en de ondernemer (artikel 1). Uit geen van deze bepalingen is af te leiden dat de commissie (ook) bevoegd is geschillen over onderwijs te beslechten.

De commissie zal zich op grond van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen onbevoegd verklaren kennis te nemen van de klacht van de consument voor zover deze betrekking heeft op het onderwerp onderwijs. Het in dit verband gevoerde subsidiaire verweer van de ondernemer behoeft geen bespreking meer.

Ten aanzien van het meer subsidiaire niet-ontvankelijkheidsverweer
Artikel 19 van de algemene voorwaarden die tussen partijen gelden, bepaalt dat een ouder een klacht over de uitvoering van de overeenkomst schriftelijk, volledig en duidelijk omschreven bij de ondernemer moet indienen en wel binnen bekwame tijd nadat de ouder het gebrek in prestatie heeft ontdekt of redelijkerwijze had behoren te ontdekken, waarbij een klacht ingediend binnen twee maanden na de ontdekking tijdig is. Artikel 20, tweede lid, van die algemene voorwaarden bepaalt dat een geschil door de commissie slechts in behandeling wordt genomen, indien de ouder zijn klacht eerst bij de ondernemer heeft ingediend.

De ondernemer heeft gesteld dat de consument zijn klacht niet eerst bij de ondernemer heeft ingediend. De consument heeft deze stelling niet betwist, zodat het ervoor gehouden moet worden dat de stelling van de ondernemer juist is. Met deze stelling heeft de ondernemer een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a, van het reglement van de commissie. Daarin staat dat de commissie op verzoek van de ondernemer – gedaan bij eerste gelegenheid – de consument in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaart indien hij zijn klacht niet eerst bij de ondernemer heeft ingediend.

De ondernemer heeft zijn verzoek om de consument niet-ontvankelijk te verklaren gedaan bij de eerste gelegenheid dat hij in deze procedure aan het woord was. Gesteld noch gebleken is dat onder de gegeven omstandigheden van de consument in redelijkheid niet kon worden verlangd om zijn klacht eerst bij de ondernemen in te dienen. Een en ander betekent dat de consument in zijn klacht met betrekking tot de BSO niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.

Beslissing
De commissie:

– verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de klacht van de consument voor zover deze betrekking heeft op het onderwerp onderwijs;

– verklaart de consument niet-ontvankelijk in zijn klacht die betrekking heeft op de BSO.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, mevrouw A.J.M. van Hoesel – de Haas, mevrouw E.C. Rosemünd, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris, op 4 november 2020.

Ster


Op maandag 16 december 2024  zijn wij telefonisch bereikbaar van 9:00 tot 14:00 uur. U kunt uiteraard altijd gebruikmaken van het contactformulier.