Bovengemiddelde tariefverhoging mag (nog) niet worden doorgevoerd

Klachtenloket Kinderopvang
Print Friendly, PDF & Email



Commissie: kinderopvang    Categorie: informatieverstrekkingprijs    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 122138

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Volgens de oudercommissie heeft de ondernemer haar niet voldoende noodzakelijke informatie verstrekt met betrekking tot het voornemen om een bovengemiddelde tariefverhoging door te voeren. De oudercommissie adviseert negatief over deze tariefverhoging maar de ondernemer wil het negatieve advies naast zich neerleggen. De oudercommissie beklaagt zich er bij de Geschillencommissie over dat de ondernemer onvoldoende motiveert waarom hij van het negatieve advies van de oudercommissie afwijkt. De Geschillencommissie is het daarmee eens en bepaalt dat de ondernemer en de oudercommissie opnieuw met elkaar in gesprek moeten gaan en dat de oudercommissie opnieuw gebruik moet kunnen maken van haar adviesrecht. De door de ondernemer gewenste tariefverhoging kan (nog) niet plaatsvinden.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de prijswijziging door de ondernemer, te weten de verhoging van het uurtarief voor 2019. 

De oudercommissie heeft de klacht op 20 november 2018 schriftelijk voorgelegd aan de ondernemer.

Standpunt van de oudercommissie
Het standpunt van de oudercommissie luidt in hoofdzaak als volgt.

Op 2 november 2018 heeft de oudercommissie een adviesaanvraag voor een verhoging van het uurtarief van 13% per 1 januari 2019 van de ondernemer ontvangen. Als redenen voor de verhoging heeft de ondernemer gegeven de loonkosten van extra in te zetten medewerkers en een cao-loonstijging, alsmede de kosten in het kader van permanente educatie en de kosten voor niet gebonden groepsuren. Ter onderbouwing heeft de oudercommissie een kostenverhogingsoverzicht ontvangen. De ondernemer heeft slechts een aantal vermeende kostenstijgingen aangegeven die niet worden gerelateerd aan de werkelijke en totale bedrijfskosten en die niet te relateren zijn aan de totstandkoming van een uurtarief. De oudercommissie heeft de ondernemer daarom om aanvullende informatie en een financiële onderbouwing gevraagd.

Echter, de ondernemer heeft de oudercommissie niet tijdig en onvolledig de voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs benodigde informatie gegeven. De ondernemer heeft de oudercommissie geen inzicht in de bedrijfseconomische gegevens verstrekt en ondanks herhaald verzoek van de oudercommissie ook geweigerd deze informatie in een gesprek te geven en toe te lichten. De ondernemer heeft het de oudercommissie voorts onmogelijk gemaakt om contact te kunnen leggen met andere oudercommissies van kinderdagverblijven binnen het concern van de ondernemer. Daardoor heeft de ondernemer het de oudercommissie onmogelijk gemaakt zich een gefundeerd oordeel over de prijsvorming door de ondernemer te vormen.

In redelijkheid en met inachtneming van het wettelijk adviesrecht van de oudercommissie vindt de oudercommissie dat de ondernemer daarom niet tot deze verhoging van het uurtarief voor 2019 (13% ten opzichte van 2018) heeft kunnen komen, zeker nu de prijswijziging excessief hoger is dan de door de overheid afgegeven norm, het landelijk gemiddelde en het tarief van een dichtbijgelegen kinderdagverblijf. De oudercommissie heeft de indruk dat de ondernemer de gewijzigde marktomstandigheden en een wetswijziging wil aangrijpen om een excessieve verhoging van het tarief er doorheen te duwen. 

De oudercommissie vindt dat een besluit met een grote impact voor de ouders onderbouwd moet zijn met valide argumenten. De ondernemer heeft echter geen enkele reden gegeven voor deze excessieve kostenverhoging. Voor de afwijking van het tussenadvies van de oudercommissie om slechts een verhoging van 8% door te voeren, heeft de ondernemer slechts als motivering gegeven dat “de kosten niet gedekt zullen worden, wanneer de verhoging niet (of ten dele) wordt doorgevoerd”. 

De ondernemer handelt voorts in strijd met zijn eigen algemene voorwaarden door de daarin opgenomen aankondigingstermijn van twee maanden niet in acht te nemen en de voorgenomen prijsverhoging binnen één maand te willen doorvoeren. De oudercommissie merkt hierbij op dat de ondernemer vijf jaar de tijd heeft gehad om de algemene voorwaarden te synchroniseren met de richtlijnen vanuit de brancheorganisatie en dat zij zelf de ouders zeer recent nog heeft gehouden aan de in de algemene voorwaarden opgenomen opzegtermijn. De ondernemer heeft zelf schuld aan de vertraging in de adviesaanvraag; deze is pas op 2 november 2018 gedaan, terwijl dat ruim twee maanden eerder had kunnen gebeuren.  Gelet op de niet tijdige en onvolledige door de ondernemer aan de oudercommissie aangeleverde informatie, heeft het adviestraject onnodig extra tijd gekost. 

De ondernemer lapt artikel 1.60 van de Wet kinderopvang bewust aan zijn laars en ziet de rol van de oudercommissie bij voorkeur gedegradeerd tot een puur ceremoniële. 

De ondernemer heeft aangegeven de uitspraak van de commissie af te wachten. De oudercommissie stelt als oplossing van het geschil voor dat de ondernemer voor 2019 slechts een tariefsverhoging tussen de 7,6 % en 8 % mag doorvoeren en dat deze ingaat per 15 februari 2019. De oudercommissie verzoekt de commissie dienovereenkomstig te beslissen. 

Ter zitting heeft de oudercommissie verder nog – in hoofdzaak – het vorenstaande toegelicht en nog het volgende daaraan toegevoegd.

De oudercommissie heeft de ondernemer een aantal legitieme vragen gesteld, maar de ondernemer heeft geweigerd met elkaar in gesprek te gaan. De oudercommissie verlangt van de ondernemer een overzicht op vestigingsniveau van de totale kosten over 2018 en de geprognotiseerde kosten voor 2019, waaruit blijkt dat de kosten in 2019 aantoonbaar 13% hoger zijn dan in 2018. Op basis van de huidige door de ondernemer verstrekte gegevens is een vergelijking van de kosten in beide jaren niet mogelijk, omdat de gegevens over 2018 overkoepelend zijn en de gegevens over 2019 per vestiging zijn gespecificeerd.  

Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

De opvang van kinderen bij de ondernemer vindt plaats conform de tussen partijen gesloten overeenkomst kinderopvang en de hierop van toepassing zijnde algemene voorwaarden. De ondernemer dient zich voorts te houden aan de vigerende wetgeving, waaronder de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK). De ingevolge deze wet gewijzigde kwaliteitseisen hebben financiële gevolgen voor de kosten van de kinderopvang. 

De ondernemer stelt voorop dat hij oog heeft voor de belangen van de oudercommissie, maar primair moet zorgdragen voor een financieel gezonde organisatie. 

De ondernemer is van mening dat hij voldoende en tijdig inzage heeft verstrekt in de bedrijfseconomische gegevens – voor zover dit van hem redelijkerwijs kan worden gevergd – op het organisatorische niveau waarop de oudercommissie functioneert, derhalve het vestigingsniveau.  

Op 2 november 2018 heeft de ondernemer de oudercommissie in het kader van een adviesaanvraag bericht voornemens te zijn een verhoging van het uurtarief door te voeren. Daarbij is als onderbouwing een loonkostenoverzicht op vestigingsniveau over 2019 verstrekt met een specificatie van de kosten van extra inzet van pedagogisch medewerkers, de cao-verhoging, de kosten met betrekking tot niet gebonden taakuren en de kosten in het kader van permanente educatie. 

De oudercommissie heeft vervolgens om aanvullende informatie verzocht. In de daarop tussen partijen gevolgde discussie heeft de ondernemer antwoorden verstrekt op vragen en nogmaals de omvang van de tariefsverhoging verklaard. De ondernemer is van mening dat de verstrekte uitleg en onderbouwing van de financiële gegevens als afdoende kunnen worden gezien. De door de oudercommissie verzochte bedrijfsinformatie van andere vestigingen en verdergaande aanvullende bedrijfseconomische informatie heeft de ondernemer niet verstrekt, omdat dit vertrouwelijke informatie (van derden) betreft. 

De ondernemer is van oordeel dat hij aan de oudercommissie in voldoende mate bedrijfsinformatie heeft verschaft en inzage heeft gegeven in zijn  motieven voor een tariefsverhoging. De ondernemer heeft besloten het advies van de oudercommissie niet op te volgen en op 7 december 2018 ook de overige ouders geïnformeerd over de tariefsverhoging, die hij genoodzaakt was door te voeren om de kosten van de kinderopvang te kunnen dekken. 

De ondernemer is van mening dat hij binnen redelijke grenzen en weloverwogen tot de onderhavige tariefswijziging is gekomen. Dat de tariefsverhoging hoger is dan de procentuele verhoging van de kinderopvangtoeslag door de overheid en ook hoger ligt dan het landelijk gemiddelde, is geen argument. Er moet gekeken worden naar de individuele financiële positie en bedrijfsvoering van de ondernemer. Dat de kostenstijging voor de ondernemer hoger ligt dan de stijging van het maximumuurtarief van de toeslag door de overheid, kan de ondernemer niet worden tegengeworpen. Hetzelfde geldt voor het feit dat de kostenverhoging hoger is dan de gemiddelde verhoging voor andere kinderdagverblijven. De ondernemer heeft te maken met zijn eigen bedrijfsvoering en de hiermee gepaard gaande kosten. Er zijn ook kinderopvangcentra met een hoger uurtarief dan dat van de ondernemer. De vrije marktwerking speelt hierbij een rol. Uit diverse web-artikelen blijkt ook dat de kosten van kinderopvang voor 2019 veel hoger uitpakken dan de stijgende toeslag voor kinderopvang en dat de uurtarieven in Amsterdam hoger liggen dan elders. 

De ondernemer is wel degelijk ingegaan op de door de oudercommissie aangedragen punten en heeft een specificatie van de kostenverhoging verstrekt en inhoudelijke argumenten voor de afwijking van het advies van de oudercommissie gegeven. Hij heeft aangegeven dat hij  te maken heeft met een kostenstijging over 2019 ten opzichte van het uurtarief van 2018. De extra kosten bestaan uit extra loonkosten als gevolg van de wijziging in de beroepskracht-kind-ratio en uit de kosten voor het invullen van de niet gebonden groepsuren, alsmede uit een cao-verhoging van 3% van de salarissen per 1 januari 2019 naast de periodieke verhogingen en uit de kosten van permanente educatie. Voorts is sprake van een loonkostendoorbetaling bij vervanging. 

Volgens de ondernemer is sprake van een valide grond voor de verhoging van het uurtarief. 

De ondernemer heeft de ouders per 7 december 2018 geïnformeerd over de onderhavige prijswijziging en heeft aangegeven de wijziging per 7 januari 2019 te willen laten ingaan. In de algemene voorwaarden is bepaald dat prijswijzigingen tijdig van te voren moeten worden aangekondigd, met een termijn die minimaal gelijk is aan de overeengekomen opzegtermijn. Na de invoering van de Wet van Dam is de verplichte praktijk inmiddels dat de opzegtermijn – in tegenstelling tot de in de algemene voorwaarden opgenomen opzegtermijn van twee maanden – één maand bedraagt. De ondernemer heeft de tariefswijziging vooralsnog niet toegepast.

De ondernemer is van oordeel dat hij in redelijkheid tot het besluit is gekomen om van het advies van de oudercommissie af te wijken. Hij wil de voorgestelde tariefsverhoging handhaven en deze (met terugwerkende kracht) vanaf januari 2019 laten ingaan. De tariefsverhoging is noodzakelijk teneinde een kostendekkende bedrijfsvoering te realiseren.

De ondernemer verzoekt de klachten van de oudercommissie ongegrond te verklaren. 

Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende naar voren gebracht. 

De door de ondernemer verstrekte gegevens geven een voldoende verklaring voor de tariefsverhoging voor 2019. De ondernemer is niet ingegaan op verzoeken van de oudercommissie om nader met elkaar in gesprek te gaan, omdat de houding van de oudercommissie wantrouwend en respectloos was. 

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.

Op grond van het bepaalde in artikel 1.60, eerste lid, van de Wet kinderopvang is de ondernemer verplicht de oudercommissie in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot onder meer de wijziging van de prijs van kinderopvang. Op grond van het vijfde lid van dat artikel dient de ondernemer de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft te verstrekken. 

De oudercommissie is enerzijds de vertegenwoordiger van de ouders van wie (een) kind(eren) door de ondernemer worden opgevangen en anderzijds de overlegpartner van de ondernemer, een en ander in het belang van een goed functioneren van het kindercentrum in al zijn doelstellingen. Aldus worden de ouders via de oudercommissie betrokken in aangelegenheden waardoor zij in meer of minder belangrijke mate worden geraakt, zoals de wijziging van de prijs van kinderopvang. Het adviesrecht van de oudercommissie is dan ook een van de middelen om die betrokkenheid te (kunnen) realiseren. 

Zoals hiervoor is vermeld, dient de ondernemer alle informatie aan de oudercommissie te verstrekken die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft. In eerdere uitspraken heeft de commissie reeds geoordeeld dat een gefundeerd oordeel over de prijsvorming een redelijk inzicht vergt in bedrijfseconomische gegevens op het organisatorische niveau waarop de oudercommissie functioneert en dat is het vestigingsniveau. 

Alleen dan kan de oudercommissie adequaat invulling geven aan haar adviesrecht op dit onderwerp. Een bijkomend punt van aandacht daarbij is dat de beschikking over die gegevens, de oudercommissie in staat stelt haar advies tegenover haar achterban – de ouders die zij vertegenwoordigt –  op deugdelijke wijze te verantwoorden. 

In het onderhavige geval heeft de oudercommissie in haar brief van 30 november 2018 een negatief advies gegeven met betrekking tot de door de ondernemer voor 2019 voorgestelde tariefsverhoging van 13%. De commissie vat de klacht van de oudercommissie aldus op dat zij zich erover beklaagt dat de ondernemer het negatieve advies van de oudercommissie naast zich neer wil leggen. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de commissie van oordeel dat de ondernemer onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij van het negatieve advies van de oudercommissie wil afwijken. Dit klemt te meer, omdat sprake is van een bovengemiddelde tariefsverhoging die zich zowel landelijk als bij de ondernemer in het bijzonder pas voor het eerst in 2019 heeft voorgedaan. Maar ook overigens is de commissie van oordeel dat op inhoudelijke gronden de afwijking van het advies, voor zover de ondernemer dit wel heeft gemotiveerd, de marginale toetsing niet kan doorstaan. De enkele verwijzing door ondernemer dat als de verhoging niet wordt doorgevoerd, de kosten niet zullen worden gedekt, is naar het oordeel van de commissie onvoldoende weerlegging.  

Kijkend naar het advies van de oudercommissie als zodanig is de commissie bovendien met de oudercommissie van oordeel dat de ondernemer de oudercommissie niet adequaat heeft voorzien van de ter zake noodzakelijke informatie. Immers, de ondernemer heeft de onderbouwing van de kosten in die zin gewijzigd dat hij  de oudercommissie voor 2018 organisatie brede informatie heeft verstrekt en voor 2019 vestiging specifieke, waardoor – zoals de oudercommissie terecht stelt – een vergelijking van de beide jaren en een beoordeling van de kostenbeweging niet mogelijk is. 

Een en ander betekent de facto dat partijen met elkaar in gesprek moeten gaan en dat de ondernemer de oudercommissie in de gelegenheid moet stellen om opnieuw advies te geven over de voorgenomen tariefsverhoging, nadat de daarvoor noodzakelijke informatie is verstrekt. Daarbij neemt de commissie in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat het proces om te komen tot een genoegzame informatie-uitwisseling nog onvoldoende tot stand is gekomen. 

Voor wat de ingangstermijn van de tariefsverhoging betreft merkt de commissie nog op dat het beroep van de ondernemer op de Wet van Dam niet opgaat. De ondernemer is gehouden aan de in zijn algemene voorwaarden opgenomen termijn van twee maanden. 

De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de klacht van de oudercommissie gegrond verklaard dient te worden. 

Het reglement van de commissie bepaalt dat indien de klacht van een oudercommissie door de commissie geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, in het bindend advies tevens wordt bepaald, dat de ondernemer aan de oudercommissie het door deze betaalde klachtengeld geheel of gedeeltelijk moet vergoeden. Nu in dit geval sprake is van een gegrondbevinding, zal de commissie uitvoering geven aan deze bepaling. 

Hetgeen partijen ieder voor zich overigens verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Derhalve wordt beslist als volgt.

Beslissing 
De commissie:

  • verklaart de klacht van de oudercommissie gegrond;
  • bepaalt dat de door de ondernemer gewenste tariefsverhoging van 13% (nog) niet kan plaatsvinden en dat de oudercommissie opnieuw in de gelegenheid moet worden gesteld van haar adviesrecht gebruik te maken, nadat zij daartoe voldoende informatie van de ondernemer heeft ontvangen;
  • bepaalt dat de ondernemer een bedrag van € 25,– dient te vergoeden aan de oudercommissie ter zake van het klachtengeld;
  • wijst het meer of anders verlangde af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. E.I.P.M. Weijnen, voorzitter, mevrouw mr. B.C.J  Notermans en mevrouw mr. M.T.C.J. Nauta-Sluijs, leden  op 20 maart 2019, in aanwezigheid van mr. drs. I.M. van Trier, secretaris.