Commissie: Kinderdagverblijf
Categorie: Kwaliteit
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
2017-109000
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
De consument trekt de veiligheid en kwaliteit van de kinderopvang in twijfel. Het gaat om ongewenste intimiteiten tussen kinderen onderling, ontwikkeling van de kinderen en nalatigheid van de leidsters. De meeste klachten zijn geuit nadat het kind al niet meer naar de opvang gaat.De ondernemer heeft de klachten met betrekking tot de ongewenste intimiteiten tijdens en na de opvang uitgebreid onderzocht en heeft daarbij deskundig advies ingewonnen. Dat zich iets dergelijks heeft voorgedaan is niet gebleken. De consument kan haar klachten niet bewijzen, en baseert zich grotendeels op een anonieme bron.
De commissie wijst de klacht van de consument af. Het geschil heeft betrekking op kwaliteit van kinderdagopvang.
De consument heeft haar klacht voor het eerst op 18 oktober 2016 aan de ondernemer kenbaar gemaakt.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, waaronder de zeer uitvoerige klachtbrief d.d. 17 februari 2017 met bijlagen. In de kern komt het betoog van de consument op het volgende neer.
De consument is in 2014 samen met haar dochtertje gevlucht voor de vader van haar dochtertje naar hun huidige woonplaats. Begin 2016 heeft de vader getracht het dochtertje te ontvoeren op straat, hierbij is de moeder van de consument aangevallen. De consument en haar dochtertje hebben in verband met de situatie hulp van de jeugdbescherming gekregen en in september 2016 is traumabehandeling bij de opvoedpoli gestart.
Het dochtertje van de consument is op 11 augustus 2016 voor het eerst naar de opvang van de ondernemer gegaan.
De consument maakt zich ernstige zorgen over de kwaliteit en de veiligheid bij de opvang van de ondernemer en de bekwaamheid van de leidsters. Er is naar haar mening sprake van (herhaaldelijke) wanprestatie.
Zij stelt dat vanaf het begin het gedrag van haar dochtertje op een negatieve manier veranderde en zij seksueel gedrag vertoonde. Volgens de consument was dit het gevolg van ongewenste intimiteiten door een vriendje van haar dochtertje op de opvang. De consument heeft op 18 oktober 2016 haar zorgen hierover geuit op de opvang. De leidsters gaven aan dat dit hen nog nooit was opgevallen maar dat zij het in de gaten zouden houden. Eerder had de consument van de financieel administrateur evenwel gehoord dat er enkele probleemkinderen in de groep van haar dochtertje zaten, waaronder het vriendje, en dat de leidsters bezig waren de problemen op te lossen. Begin december 2016 heeft de consument zich erover beklaagd dat zij nog niets had vernomen naar aanleiding van haar melding. Hierop heeft op 21 december 2016 een gesprek plaatsgevonden op de opvang. Dit gesprek leverde weinig op volgens de consument. Er werden zaken verdraaid en er werden allerlei beschuldigingen naar de consument geuit.
Voorts wijst de consument erop dat het er op de opvang erg chaotisch en druk aan toe gaat. Hierdoor gebeuren ongelukken en ontstaat een onveilige situatie. Ook heeft de consument de indruk dat de leidsters meer met elkaar bezig zijn dan met de kinderen en daardoor vaak niet waarnemen wat er gebeurt. Zij heeft regelmatig gezien dat geen van de drie leidsters op de groep aanwezig was. Het dochtertje van de consument klaagde vaak over pijn en veranderde van een blij kind in een bang vogeltje als ze op de opvang kwam. De consument heeft dit met de leidsters besproken maar het gedrag van haar dochtertje bleef aanhouden.
Ook beklaagt de consument zich erover dat haar dochtertje als gevolg van nalatigheid van de leidsters last heeft gekregen van luieruitslag. Dit terwijl zij al geruime tijd zindelijk was. De consument heeft de leidsters verzocht extra op te letten en zonodig crème te smeren maar de uitslag kwam steeds terug en werd zelfs erger. Later bleek dat de leidsters niet gecontroleerd hadden. Toen zij dat uiteindelijk wel deden werd de consument direct naar de huisarts verwezen.
Ook heeft de consument waargenomen dat een kindje hard viel maar dat de leidsters vervolgens geen enkele aanstalten maakten om te helpen of te troosten. De dag daarna bleek het dochtertje van de consument op haar neus te zijn gevallen. Dit werd de consument terloops gemeld, zonder enige toelichting hoe dit gebeurd was. Hierna is de consument bezorgd gebleven over de veiligheid op de opvang. Zij heeft haar zorgen geuit bij de opvoedpoli en wilde dit doen bij de oudercommissie maar deze was niet te bereiken. De consument wijst erop dat de inspectierapporten niet te vinden waren op de website van de ondernemer maar dat zij deze via een omweg toch heeft ingezien. Hieruit blijkt volgens haar dat ook de GGD twijfels heeft over de veiligheid op de opvang van de ondernemer.
De consument verwijst ter onderbouwing van haar stelling dat het bij de ondernemer al jarenlang schort aan kwaliteit en veiligheid naar een gesprek dat zij heeft gehad met een oud-medewerkster van de ondernemer die een half jaar bij de ondernemer gewerkt heeft.
De consument zet ook vraagtekens bij het beleid, het activiteitenprogramma en het voorschoolse programma dat de ondernemer aanbiedt. De consument stelt dat haar dochtertje bijna nooit moe thuiskwam van de opvang, hetgeen haar verontrustte, en wat betreft taal en zelfstandigheid ook steeds verder achteruit leek te gaan. Naar haar mening schaadt de ondernemer de ontwikkeling van kinderen.
Het dochtertje gaat sinds begin december niet meer naar de opvang van de ondernemer.
Op de nieuwe opvang, een voorschool, is het dochtertje van de consument in korte tijd snel vooruit gegaan.
De consument wijst er voorts op dat zij op 1 december met de financieel administrateur van de ondernemer mondeling een betalingsregeling heeft afgesproken. Zij zou het openstaande bedrag ineens betalen voor 14 december 2016, tenzij er iets tussen zou komen, dan zou zij direct contact opnemen. Dat heeft de consument gedaan maar toen werd niet meer gereageerd maar werd wel een betalingsherinnering gestuurd. Pas toen de consument aangaf nog steeds zorgen te hebben over de veiligheid op de opvang, werd er wel direct gereageerd.
De consument heeft op aanraden van de opvoedpoli haar zorgen geuit bij de GGD.
De consument wenst ontbinding van de overeenkomst wegens het niet nakomen door de ondernemer van hetgeen is overeengekomen.
Voorts wil de consument eventueel een schadevergoeding eisen voor het werk dat zij is misgelopen, de extra zorg voor haar dochtertje en de extra opvangkosten die zij heeft moeten maken.
Ter zitting is door de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De consument heeft er wel vertrouwen in dat de ondernemer maatregelen heeft genomen zoals hij heeft gesteld maar dat was niet nodig geweest als er meer toezicht was geweest.
De consument heeft op basis van juridisch advies en haar contactpersoon bij een instantie die de consument bijstaat bij het ordenen van haar financiën, besloten om eerst meer duidelijkheid te verkrijgen omtrent de veiligheid op de opvang alvorens een betalingsregeling te treffen.
De consument erkent dat zij niet steeds heeft geklaagd over de kwaliteit maar betwist dat zij steeds heel positief was, zoals de ondernemer nu doet voorkomen.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, met name het verweer van de ondernemer van 23 maart 2017, alsmede een aanvulling hierop van 17 april 2017. In de kern komt het betoog van de ondernemer op het volgende neer.
Ongewenste intimiteiten.
De ondernemer is van mening dat adequaat gereageerd is op de melding van de consument dat een jongetje op de opvang aan de billetjes van haar dochtertje zou zitten en seksuele bewegingen zou maken in de buurt van haar dochtertje die zij thuis nabootste. De melding is met de medewerkers besproken. Hoewel de pedagogisch medewerkers het gemelde gedrag niet herkenden is besloten om maatregelen te nemen in lijn met het stappenplan van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, III.: Route bij signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling. Het jongetje is gedurende twee maanden geobserveerd. Hieruit is geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor grensoverschrijdend gedrag. Voorts is ervoor gezorgd dat het dochtertje van de consument en het jongetje gescheiden sliepen en bij de groepsvorming gescheiden werden. Jongetjes en meisjes gingen gescheiden naar het toilet en er heeft een gesprek plaatsgevonden met de ouders van het jongetje. Deze gaven aan het gemelde gedrag niet te herkennen. Ook de voorschoolse opvang van het jongetje gaf aan het gedrag niet te herkennen.
De melding op 18 oktober door de consument van haar zorgen, hebben zich vertaald in een klacht en opzegging op 12 december 2016. Naar aanleiding van deze klacht van de consument heeft op 21 december 2016 een gesprek plaatsgevonden. De consument heeft dit gesprek, gelet op haar klacht zoals ingediend bij de commissie, geheel anders ervaren dan de ondernemer.
Naar aanleiding van dit gesprek heeft de ondernemer contact opgenomen met de kinderpsycholoog die het dochtertje van de consument onder behandeling had. Ook is nog anoniem advies ingewonnen bij Veilig Thuis om vast te stellen of en zo ja in welke mate van grensoverschrijdend gedrag sprake was. Het inwinnen van advies is verplicht. De reactie van Veilig Thuis was dat de klacht te licht was voor vervolgstappen.
Er is door de ondernemer geen melding gemaakt tegen de consument bij Veilig Thuis. Daar was ook in het geheel geen aanleiding toe, en er was zeker geen sprake van het dwarszitten van de consument, zoals deze nu doet voorkomen.
Tevens is een kinderarts geraadpleegd om het vlaggensysteem naar de ondernemer op te sturen. Het gedrag zoals door de consument gemeld valt onder de groene vlag, wat gezond gedrag is voor de betreffende leeftijd. Uiteindelijk was hiermee de zaak, medio januari 2017, voor de ondernemer afgedaan.
De ondernemer merkt voorts op dat de consument in haar klachtbrief aan de commissie melding maakt van nieuwe informatie waar zij stelt dat zij zou hebben aangegeven dat “[het jongetje] aan borstjes en schaamstreek had gezeten.” Dit is nooit zo aangegeven door de consument en is ook niet ter sprake gekomen tijdens het gesprek op 21 december 2016. De ondernemer vindt het vreemd dat de klacht thans, bij de commissie, op deze wijze wordt uitgebreid en verzoekt de consument het door haar opgenomen gesprek vrij te geven, zodat duidelijk wordt wat wel en niet is besproken. Ten overvloede merkt de ondernemer nog op dat tijdens de observaties met betrekking tot het jongetje en het dochtertje van de consument ook niets is geconstateerd in die richting.
Gebrek aan kwaliteit en veiligheid
De klacht van de consument dat sprake zou zijn van een gebrek aan kwaliteit en veiligheid bij de ondernemer is nieuw voor de ondernemer. De klacht is niet geuit tijdens het gesprek op 21 december 2016 en ook niet eerder kenbaar gemaakt bij de pedagogisch medewerkers.
De ondernemer stelt dat het vrijwel onmogelijk is te reageren op deze klacht omdat de consument niet aangeeft welke onveilige situaties ontstaan en welke ongelukken er gebeuren. In algemene zin geeft de ondernemer aan dat de bezettingsgraad bijna nooit 100% is en dat er altijd voor wordt gezorgd dat er voldoende beroepskrachten op de groep staan.
De ondernemer wijst erop dat de consument haar dochtertje vaak laat in de middag kwam ophalen. Aan het einde van de dag gaan alle kinderen naar de speelhal, samen met de pedagogisch medewerkers. Logischerwijs stond er dan niemand meer op de groep van het dochtertje.
Voorts baseert de consument haar klacht op mededelingen van een oud-medewerkster/oud stagiaire die anoniem wil blijven. De GGD heeft de ondernemer medegedeeld dat zij het verhaal van deze medewerkster/stagiaire hebben aangehoord maar omdat het anoniem is, niet kan worden vastgesteld of het verhaal op waarheid berust en nogal onbetrouwbaar overkomt. De ondernemer sluit zich hierbij aan en stelt dat er verder ook weinig elementen zijn die de klacht van de consument ondersteunen.
Nalatigheid leidsters/slechte verzorging
De ondernemer betwist dat sprake zou zijn van nalatigheid en slechte verzorging door de leidsters. De ondernemer beschrijft de procedure van het toiletbezoek en wijst erop dat het niet gebruikelijk is dat kinderen die zindelijk zijn op het verschoonkussen worden gelegd. Bij deze kinderen wordt slechts gecontroleerd of zij goed afvegen. De eerste melding van de consument van rode billetjes bij haar dochtertje werd zeer luchtig gedaan. Verzocht werd om extra op te letten tijdens het toiletbezoek. Op 3 november 2016 heeft de consument voor de tweede keer aangegeven dat haar dochtertje nog steeds rode billetjes had. Daarop is het kindje na het toiletbezoek door een pedagogisch medewerkster op het verschoonkussen gelegd. De leidster schrok van haar bevindingen en heeft direct de leidinggevende en de directie ingelicht. Er is intern overleg geweest omdat het meer de eigenschappen van letsel vertoonde dan van luieruitslag en de consument heeft op dringend verzoek van de ondernemer de huisarts geraadpleegd. Er bleek sprake van luieruitslag en deze is genezen door het smeren met het zalfje van de huisarts. De ondernemer vraagt zich af waarom de consument, die volgens eigen zeggen haar dochtertje dagelijks bij het douchen zag, niet eerder heeft ingegrepen en pas na advies van de ondernemer naar de huisarts is gegaan. De ondernemer begrijpt ook niet waarom de schuld van de uitslag in de schoenen van de pedagogisch medewerkers wordt geschoven, terwijl de consument zelf de grootste verantwoordelijkheid draagt.
Het dochtertje van de consument heeft na het bezoek aan de huisarts dezelfde zorg gekregen als de andere kinderen en er is geen luieruitslag meer ontstaan omdat deze was genezen na de behandeling met de juiste crème.
Wat betreft de melding van een valincident van een kindje op 6 of 7 december 2016 dat waargenomen zou zijn door de consument en haar moeder, waarbij de leidster weinig aanstalten zouden hebben gemaakt om te helpen of troosten, merkt de ondernemer op dat het dochtertje van de consument op beide dagen niet op de opvang is geweest en de leidsters het incident ook niet herkennen. Wat betreft de val van haar dochtertje op haar neus en de wijze waarop dit gemeld is, merkt de ondernemer op dat het niet vreemd is dat kinderen af en toe vallen. De pedagogisch medewerkers dienen dit wel te melden aan de ouders. Dat is bij de val van het dochtertje ook gebeurd. Waarom de consument dit kwalificeert als “tussen neus en lippen door” of wat zij verder nog had verwacht, begrijpt de ondernemer niet.
Schaden van de ontwikkeling van kinderen
Ook de klacht van de consument inzake de voorschool en het schaden van de ontwikkeling van kinderen is nieuw voor de ondernemer.
De ondernemer betwist dat de ontwikkeling van het dochtertje van de consument tijdens de periode op de opvang bij de ondernemer achteruit is gegaan wat betreft spraak en vocabulaire en wijst erop dat het lastig is te reageren op een dergelijke klacht achteraf. De ondernemer merkt ook op dat het dochtertje van de consument met behulp van de ondernemer in aanraking is gekomen met een logopediste.
De ondernemer merkt voorts op dat een kinderdagverblijf er niet op is ingericht om kinderen uitgeput naar huis te sturen en wijst erop dat er een groot verschil is tussen een kinderdagverblijf en een peuterspeelzaal, waar het dochtertje nu naartoe gaat.
Dat zij nu zelf haar kleren kan aantrekken kan goed mogelijk zijn. Het is volgens de ondernemer niet vreemd dat de ontwikkeling van het dochtertje van de consument in een hoog tempo vooruit gaat. Zij gaat drie uur per dag naar een peuterspeelzaal en brengt meer tijd door met haar moeder. Dit biedt stabiliteit, nodig voor ontwikkeling en vertrouwen. Daarnaast wordt zij behandeld voor haar trauma, hetgeen ook zorgt voor meer stabiliteit en ontwikkeling en tevens werpt de logopedie vruchten af.
De ondernemer is van mening dat de consument onvoldoende ondersteunende elementen inbrengt om haar klacht stand te laten houden.
Contractwijziging en betalingsregeling
Wat betreft de klacht van de consument over contractwijziging en de betalingsregeling merkt de ondernemer op dat het erg onduidelijk is wat deze klacht precies inhoudt.
De consument geeft aan een verzoek te hebben gedaan om op te zeggen per 1 februari 2017. Dit is 19 januari 2017 geworden, dus in het voordeel van de consument.
Verder wilde de consument aanvankelijk in november 2016 van vijf naar drie dagen opvang in verband met therapie van haar dochtertje. Dit ging vervolgens pas later door. De consument had in december, op haar verzoek, weer vijf dagen opvang, zoals blijkt uit het bericht van 31 oktober 2016 aan de consument. De ondernemer wijst erop dat hij er ook geen enkel belang bij had om zelf, ongevraagd, de opvang van vijf naar drie dagen om te zetten.
De vragen van de consument met betrekking tot de betalingsregeling zijn korte tijd niet beantwoord omdat de financieel administrateur, waaraan de berichten gezonden waren, korte tijd afwezig was. Het incassobericht betreft een geautomatiseerd bericht. Er is nooit sprake van geweest dat de consument onder druk werd gezet om te betalen, integendeel.
Bekwaamheid leidsters
Ook de klacht die de consument aan de commissie heeft voorgelegd inzake de bekwaamheid van de leidsters is nieuw voor de ondernemer. De klacht is ook niet verder onderbouwd of uiteengezet, zodat de ondernemer het moeilijk vindt hierop te reageren. In het algemeen merkt de ondernemer op dat hij betwist dat de leidsters niet voldoende bekwaam zijn en hij wijst erop dat tijdens de inspecties van de GGD de diploma’s en verklaringen omtrent gedrag moeten worden overgelegd. Sinds de laatste inspectie van de GGD zijn geen nieuwe medewerkers in dienst genomen.
Voorts wijst de ondernemer erop dat er altijd een inkijkexemplaar van het inspectierapport van de GGD eenvoudig beschikbaar is. Het klopt dat de ondernemer een rood risicoprofiel heeft. Dit komt doordat de ondernemer in het verleden wat achterliep in het vastleggen van het beleid dat in de praktijk wel correct werd uitgevoerd. Vier van de vijf in 2016 geconstateerde overtredingen waren van administratieve aard en zijn direct opgelost, waarna handhaving door Bureau Handhaving Kinderopvang is afgesloten. Dit was al gebeurd voordat het dochtertje van de consument op de opvang kwam, zodat de ondernemer zich afvraagt op welke wijze dit haar kan hebben geschaad en waarom de consument dit punt aanvoert in relatie tot haar klacht.
Er is, anders dan de consument suggereert, ook geen lopend onderzoek van de GGD naar de ondernemer, anders dan de reguliere inspecties.
Al met al concludeert de ondernemer dat de consument tegenstrijdig is in haar verhaal en zich met name baseert op een anonieme bron, de ex-medewerker/stagiaire. Zij uit achteraf veel klachten die eerder niet kenbaar zijn gemaakt aan de opvang en haalt er zaken bij die niets te maken hebben met haar klacht. Voorts overlegt zij geen verklaringen van de anonieme bron, de GGD, kinderpsycholoog of huisarts, zodat het door haar gestelde niet kan worden geverifieerd.
Ter zitting is namens de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De ondernemer betreurt de gang van zaken zeer.
De ondernemer was op de hoogte van de gezinssituatie van het dochtertje van de consument en de hulpverlening die de consument en haar dochtertje ontvingen. Daar is uiteraard rekening mee gehouden. Anders dan de consument stelt was haar dochtertje op de opvang, na zich eerst even wat stil en afwachtend te hebben opgesteld – hetgeen overigens helemaal niet vreemd is – juist vrolijk en deed zij enthousiast mee aan alle activiteiten. Dit blijkt ook wel uit filmpjes die gemaakt zijn. Naar het oordeel van de pedagogisch medewerkers zat het dochtertje van de consument goed in haar vel en trok zij juist erg naar het jongetje, zodat het verbaasde toen de melding kwam dat er mogelijk sprake was van ongewenste intimiteiten. Na deze melding is direct geprobeerd om de situatie te isoleren en zijn alle leidsters op de hoogte gesteld zodat zij ook konden observeren. De ondernemer wijst erop dat uit gesprekken met een ingeschakelde orthopedagoog naar voren kwam dat het knijpen in billetjes op de leeftijd van het dochtertje van de consument en het betreffende jongetje niet anders is dan het knijpen in een arm en niet seksueel gericht is. Toch is, mede gelet op de achtergrond van de consument en haar dochtertje, direct passende actie ondernomen.
De consument had aanvankelijk opgezegd per 1 februari. Nadien is uitgegaan van een opzegtermijn van een maand vanaf 19 december 2016 omdat duidelijk was dat de consument weg wilde en het belang van haar dochtertje, ook bij de ondernemer, centraal stond. Opzegging per direct zou alleen mogelijk zijn als sprake was van een acute reden. Daarvan was geen sprake.
Als de consument had aangegeven dat het voor haar financieel niet mogelijk was om het openstaande bedrag ineens te betalen dan was een betalingsregeling getroffen zoals wel vaker gebeurt. De ondernemer is daar coulant in. De vordering is momenteel geparkeerd in afwachting van de uitkomst van de procedure bij de commissie.
Opgemerkt wordt nog dat het de pedagogisch medewerkers bevreemdt dat de consument nu aangeeft zo ontevreden te zijn. Zij heeft dit gedurende de periode dat haar dochtertje op de opvang was nooit kenbaar gemaakt aan de leidsters. Zij heeft zelfs herhaaldelijk aangegeven dat zij tevreden was. Er heeft een wenperiode plaatsgevonden en als de consument meende dat de opvang te druk of onveilig was zoals ze nu stelt, dan was het logischer geweest dat zij haar dochtertje niet naar deze opvang had laten gaan.
Er was geen sprake van “probleemkinderen”. Wel waren er enkele jongetjes die zowel op de opvang als thuis soms wat druk waren en veel stoeiden Hierover is advies gevraagd aan een orthopedagoog die aangaf dat dit normaal gedrag was en hoe hiermee om te gaan. De financieel administrateur had hierover eigenlijk niets moeten zeggen tegen de consument omdat hij niet voldoende op de hoogte is.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
In de kern beklaagt de consument zich over de dienstverlening door de ondernemer. De consument meent – achteraf – dat de ondernemer niet geboden heeft wat is overeengekomen en waarvoor hij de consument heeft gefactureerd. De consument wenst daarom ontbinding van de overeenkomst en geeft aan eventueel ook een vergoeding van de door haar geleden schade te willen ontvangen van de ondernemer.
De commissie ziet, op basis van de stukken en hetgeen partijen ter zitting nog hebben aangevoerd, geen reden voor ontbinding van de overeenkomst zoals door de consument gevorderd. Ook is er naar het oordeel van de commissie geen basis voor een schadevergoeding en is deze bovendien niet, dan wel niet voldoende, onderbouwd en zijn de wel naar voren gebrachte stellingen ook overigens niet met voldoende bewijsmiddelen ondersteund.
De commissie overweegt met betrekking tot het vorenstaande het volgende.
Op basis van enkele incidenten gedurende de periode dat haar dochtertje op de opvang bij de ondernemer zat, zoals het vermoeden van seksuele intimiteiten door een leeftijdsgenootje, regelmatig terugkerende en zelfs verergerende (luier)uitslag, een valpartij alsmede haar eigen waarnemingen op de opvang en inzake het gedrag van haar dochtertje, heeft de consument begin december besloten haar dochtertje niet langer naar de opvang van de ondernemer te laten gaan. Haar dochtertje is vervolgens naar een voorschool/peuterspeelzaal gegaan. Mede doordat de consument een positieve verandering zag na het vertrek bij de ondernemer, heeft zij achteraf nog meer vraagtekens gesteld bij de kwaliteit van de opvang bij de ondernemer. Dit werd versterkt door een gesprek met een oud-medewerker/stagiaire van de ondernemer, waarin haar vermoedens werden bevestigd.
De commissie begrijpt goed dat de consument zich zorgen maakte over haar dochtertje, gelet op de door haar geconstateerde achteruitgang, onwenselijk gedrag en de luieruitslag. Het is de taak van de commissie om, zover dat mogelijk is, na te gaan wat de oorzaak hiervan is, althans of deze te herleiden is tot de ondernemer en zo ja, of de ondernemer hiervoor verantwoordelijk moet worden gehouden.
De consument heeft, ter onderbouwing van haar klacht dat de kwaliteit van de opvang van de ondernemer te wensen overlaat, onder meer gesteld dat de opvang niet veilig is, de leidsters niet bekwaam en nalatig zijn en dat de ondernemer de ontwikkeling van de kinderen schaadt.
De commissie is van oordeel dat de consument haar stellingen, ondanks haar uitvoerige toelichting, niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de ondernemer.
Naar het oordeel van de commissie heeft de ondernemer adequaat gereageerd op de melding van de consument van het vermoeden van seksuele intimiteiten door een leeftijdsgenootje op de opvang. Gedurende een ruime observatieperiode is het ongewenste gedrag niet waargenomen. Dat het gedrag eerder wel heeft plaatsgevonden is niet gebleken, zodat ook niet gesteld kan worden dat de ondernemer steken heeft laten vallen bij het toezicht op de kinderen.
Voorts overweegt de commissie dat naar haar oordeel ook niet gesteld kan worden dat de (luier)uitslag het gevolg is geweest van nalatigheid van de pedagogisch medewerkers. Niet gebleken is dat het dochtertje van de consument, dat volgens eigen zeggen van de consument al geruime tijd zindelijk was, onvoldoende verzorging heeft ontvangen van de leidsters.
Ook de beide door de consument aangehaalde valincidenten leiden naar het oordeel van de commissie niet tot de conclusie dat sprake is van een onveilige omgeving op de opvang of onvoldoende toezicht door de leidsters.
De commissie overweegt voorts dat de consument veel vermoedens en beschuldigingen heeft geuit, die zij niet heeft kunnen concretiseren, anders dan door verwijzing naar een anonieme bron.
Gelet op het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht van de consument ongegrond is en het door haar gevorderde moet worden afgewezen.
Voor zover door partijen aangevoerde argumenten c.q. klachten niet zijn besproken, kan daarvan worden afgezien, omdat deze niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het door de consument gevorderde wordt afgewezen.
Aldus beslist op 10 mei 2017 door de Geschillencommissie Kinderopvang en Peuterspeelzalen.