Commissie: BSO
Categorie: Opzeggen overeenkomst
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
26437/29950
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De ondernemer heeft de plaatsingsovereenkomst met de consument opgezegd. De consument verzoekt tot het terugdraaien van de opzegging. De ondernemer stelt dat deze opzegging contractueel mogelijk is. Hij beroept zich op bepalingen uit de algemene voorwaarden. Deze bieden de mogelijkheid om een contract op te zeggen, wanneer daarvoor zwaarwegende reden zijn. Deze worden door de commissie niet aangenomen. In februari 2020 vond een incident plaats, waarna pas in maart 2020 tot opzegging werd beslist. Het laatste gesprek met de consument had plaats gevonden in december 2019. Daarna is onvoldoende vastgelegd welke afspraken en doelstellingen zijn gemaakt en behaald. De ondernemer heeft, naar het oordeel van de commissie, de consument niet op adequate en schriftelijke manier geïnformeerd over de opzegging van de overeenkomst. De commissie stelt de klacht dan ook gegrond.
Volledige uitspraak
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Kinderopvang (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juli 2020.
Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.
Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Het geschil betreft de opzegging van het contract voor buitenschoolse opvang van het zoontje van de consument door de ondernemer.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Op 5 maart 2020 heeft de ondernemer aan de consument te kennen gegeven de opvang van haar zoontje op de BSO te willen beëindigen, omdat de veiligheid niet meer gewaarborgd kan worden.
De consument is op geen enkele wijze, zowel mondeling als schriftelijk, door de ondernemer eerder op de hoogte gesteld over de inhoud van de incidenten die eerder zijn voorgevallen en die tot deze beslissing hebben geleid. De consument verzoekt de beslissing van opzegging van de overeenkomst terug te draaien totdat het onderzoekstraject JGZ betreffende het stellen van een diagnose voor haar zoontje is afgerond, zodat er een weloverwogen keuze kan worden gemaakt voor een passende BSO voor haar zoontje.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Al direct vanaf de start van de opvang in augustus 2017 was het voor de ondernemer duidelijk dat het zoontje van de consument extra aandacht vroeg. Hierover zijn intern gesprekken gevoerd, zonder in eerste instantie de consument hierbij te betrekken. Toen de incidenten opliepen zijn persoonlijke gesprekken met de consument gevoerd, waarbij het opvallende gedrag van het zoontje van de consument is besproken. Ook zijn de klachten die de ondernemer van ouders had ontvangen over het zoontje van de consument met de consument besproken. Op 8 juli 2019 is wederom een gesprek gevoerd met de consument. Hierin is door de ondernemer aan de consument voorgesteld om externe hulp te zoeken voor haar zoontje.
De consument gaf aan dit al gedaan te hebben, waardoor hier door de ondernemer verder geen consequenties aan zijn verbonden. Op 16 december 2019 is nogmaals een gesprek gevoerd met de consument om samen een plan van aanpak op te stellen.
Op 28 februari 2020 heeft zich een incident voorgedaan, waarbij het zoontje van de consument twee andere kinderen pijn heeft gedaan en een ander kind erg heeft laten schrikken. Na deze incidenten en de klachten die inmiddels waren ontvangen, heeft de ondernemer de vervelende beslissing moeten nemen om het plaatsingscontract met de consument te beëindigen. De ondernemer benadrukt de gang van zaken ten zeerste te betreuren.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De ondernemer heeft op 5 maart 2020 een gesprek gevoerd met de consument waarbij is aangegeven dat de ondernemer de opvang wil beëindigen. Dit gesprek is in een e-mailbericht van diezelfde datum aan de consument bevestigd. De ondernemer beroept zich hierbij op artikel 10, lid 3 en artikel 11, lid 2 van de algemene voorwaarden van de brancheorganisatie Kinderopvang.
Artikel 10, lid 3 van de algemene voorwaarden luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
3. De ondernemer is slechts bevoegd de Overeenkomst op te zeggen op grond van een zwaarwegende reden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
(..)
b. Voortduring van situaties als genoemd in artikel 11, lid 2 sub a en c;
c. De situatie genoemd in artikel 11 lid 2 sub b;”
Artikel 11, lid 2 van deze voorwaarden luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(..)
2. De ondernemer heeft het recht het kind en/of de ouder de toegang tot de locatie te weigeren voor de duur van de periode dat een normale opvang van het kind redelijkerwijs niet van de ondernemer mag worden verwacht en het kind niet op de gebruikelijke wijze kan worden opgevangen. Bijvoorbeeld omdat:
a. Het kind door ziekte of anderszins extra verzorgingsbehoeftig is;
b. Het kind en/of de ouder een risico of bedreiging vormt voor de geestelijke en/of lichamelijke gezondheid of veiligheid van anderen, na te zijn gewaarschuwd, tenzij een waarschuwing redelijkerwijs niet van de ondernemer mag worden verwacht;
c. De opvang van het kind een normale opvang van de andere kinderen onevenredig verzwaart of belemmert.”
Voorop gesteld wordt dat de consument de incidenten, die haar zoontje op 28 februari 2020 heeft veroorzaakt, inhoudelijk niet gemotiveerd heeft betwist, zodat de commissie deze als vaststaand aanneemt. De ernst van deze incidenten en de impact daarvan op de andere kinderen en in afgeleide zin op hun ouders rechtvaardigen in beginsel de conclusie dat het zoontje van de consument zich op die dag behoorlijk heeft misdragen. Echter, de ondernemer heeft het zoontje van de consument niet vanaf 28 februari 2020 de toegang tot de opvanglocatie geweigerd. Wel heeft de ondernemer de consument op 5 maart 2020 medegedeeld dat hij de opvang wil gaan beëindigen. De opvang van het zoontje van de consument is ná 28 februari 2020 voortgezet tot de dag waarop de consument de overeenkomst zelf heeft opgezegd.
De commissie leidt uit deze handelwijze van de ondernemer af dat deze zelf kennelijk ook de mening was toegedaan dat (nog) niet was voldaan aan de criteria van artikel 11, lid 2 onder b van de algemene voorwaarden. Wat daar verder ook van zij; de ondernemer heeft, hoewel dat op zijn weg lag, nagelaten om de consument schriftelijk te waarschuwen alvorens aan te geven over te willen gaan tot beëindiging van de overeenkomst. Dit klemt temeer nu het zoontje van de consument vóór 28 februari 2020 ook al meermaals “onaangepast” gedrag heeft vertoond. Immers, uit het dossier blijkt dat een langdurig traject aan de beëindiging vooraf is gegaan en er een aantal keer met de consument over het gedrag van haar zoon is gesproken. Het laatste gesprek met de consument voorafgaand aan de beslissing tot beëindiging heeft plaatsgevonden op 16 december 2019. In de periode vanaf deze datum tot aan 5 maart 2020 is niet uit het dossier af te leiden dat met de consument is gesproken over verdere incidenten en/of klachten. Daarnaast is evenmin een schriftelijk dossier aanwezig van het traject rond de begeleiding van de zoon van de consument. Er zijn mondeling plannen van aanpak opgesteld, maar deze hadden schriftelijk dienen te worden vastgelegd, zodat concreet aantoonbaar is of de daarin gestelde doelen en/of afspraken ook werden behaald/nagekomen. Ook gespreksverslagen van interne gesprekken dan wel de gesprekken met de consument ontbreken. De commissie is van oordeel dat de incidenten, de afspraken die zijn gemaakt en de gesprekken die hebben plaatsgevonden beter gedocumenteerd hadden moeten worden en de consument eerder/beter in het proces betrokken had moeten worden.
Om vorenstaande redenen is de commissie van oordeel dat de voorgenomen beëindiging van de overeenkomst niet in overeenstemming was met de redelijkheid en billijkheid die contractspartners jegens elkaar in acht dienen te nemen. De commissie is dan ook van oordeel dat de klacht gegrond is.
Nu de klacht gegrond wordt verklaard, dient de ondernemer het klachtengeld aan de consument te vergoeden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht gegrond;
– bepaalt dat de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie aan de consument het klachtengeld ten bedrage van € 25,–- dient te vergoeden.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, de heer drs. T. Blom, mevrouw mr. M.T.C.J. Nauta-Sluijs, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 21 juli 2020.